Diepe aversie tegen orthodoxe opvattingen
De penningmeester van de SGP kan weer rustig slapen. Met de toekenning van de overheidssubsidie over 2006 en 2007 en het subsidiebedrag voor 2008 bij wijze van voorschot zijn de financiële zorgen van deze partij als sneeuw voor de zon verdwenen. Overigens bleek het de afgelopen tijd, dankzij een zeer betrokken achterban, toch mogelijk om de meeste activiteiten gewoon voort te zetten. Maar de vraag was wel of dat ook op langere termijn zou lukken.
Bovendien was het volstrekt onrechtvaardig om de SGP als enige partij van overheidssubsidie uit te sluiten. Een onrechtvaardigheid die bovendien was gebaseerd op een verwerpelijke publieke moraal. Bij het van kracht blijven van het vonnis uit 2005 zou immers in Nederland voortaan gelden dat een partij die niet instemt met de heersende opvattingen over de verhouding van man en vrouw, geen aanspraak kan maken op overheidssubsidie.Uitbreiding van deze afwijzing naar andere terreinen was niet denkbeeldig. In de recente discussie over de positie van homo’s binnen de ChristenUnie werd hier en daar al opgemerkt dat een partij die mensen met een homoseksuele relatie uitsluit van bestuurlijke of politieke functies, overduidelijk discriminerend bezig is en daarmee haar recht op overheidssubsidie verspeelt.
Groeiende aversie
Nu lopen er nog wel andere processen inzake de SGP en de vrouw, waarvan we moeten afwachten hoe de uitspraak van de rechters zal zijn. Bovendien bestaat er in onze maatschappij een groeiende aversie, om niet te zeggen haat, tegen religie. Gemakkelijk wordt de SGP-achterban op één lijn gesteld met fundamentalistische moslims. Dat er toch ook allerlei wezenlijke verschillen zijn, onttrekt zich kennelijk aan de oppervlakkige waarneming van velen.
Ongetwijfeld bestaat er een grote kloof tussen de hedendaagse liberale cultuur en de gereformeerde leer, met name de ethiek. Op veel terreinen laten die zich niet met elkaar verenigen. Daar moeten we onze ogen niet voor sluiten.
Vijandige reacties in de media of van de kant van de overheid behoeven ons daarom niet te verbazen. Die zijn Bijbels en historisch gezien ook niets bijzonders en niets nieuws. „Allen die godzalig willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden” (2 Tim. 3:12). De kanttekenaren bij de Statenbijbel spreken in dit verband van het standvastig willen belijden, beleven en verbreiden van de christelijke leer.
Zonder subsidie
De SGP gaat er prat op dat zij de oudste partij is. Althans van de nog bestaande politieke partijen. De ARP, die in 1878 werd opgericht, kan gelden als de eerste politieke partij in ons land.
Bijna een eeuw lang hebben de Nederlandse politieke partijen het zonder overheidssubsidie moeten doen. Dat kon omdat ze in die jaren over een duidelijke achterban beschikten. Een middelgrote partij als de ARP had soms wel meer dan 100.000 leden. Nu komt geen enkele partij daar meer aan. Bij de verkiezingen konden de partijen altijd rekenen op hun vaste kiezers. Die stonden garant voor het overgrote deel van hun Kamerzetels. De campagnekosten konden daardoor beperkt blijven.
Onmiskenbaar heeft het zijn voordelen wanneer de verschillende partijen in financieel opzicht zichzelf kunnen bedruipen. Hun onafhankelijkheid ten opzichte van de overheid staat dan buiten discussie. Partijen met sterk afwijkende opvattingen, die in de publieke opinie niet op veel sympathie kunnen rekenen, behoeven niet benauwd te zijn dat zij buiten de prijzen vallen. Iedereen moet zogezegd zijn eigen broek ophouden.
De krimpende ledenbestanden van de Nederlandse partijen, gevoegd bij de stijgende kosten van het partijwerk en niet te vergeten de verkiezingscampagnes, hebben er vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw toe geleid dat de overheid geleidelijk aan meer geld beschikbaar ging stellen. Partijen in geldnood zijn niet alleen onvoldoende in staat om hun taken te vervullen, ze zijn ook kwetsbaar voor corruptie en andere onoorbare praktijken om aan geld te komen.
Bovendien is het niet wenselijk dat partijen en politici voor hun inkomsten sterk afhankelijk worden van bedrijven en vermogende particulieren. Gemakkelijk wordt dan immers de regel toegepast: voor wat, hoort wat. Dat zien we bijvoorbeeld in de Verenigde Staten.
Aarzeling verdwenen
Inmiddels stelt de Nederlandse regering jaarlijks zo’n 15 miljoen euro beschikbaar voor de financiering van politieke partijen. Bij de verdeling van deze gelden wordt gekeken naar het aantal Kamerzetels en het ledental van de partij.
Voor de SGP staat daarbij een bedrag van bijna 800.000 euro op het spel. Het feit dat deze partij relatief veel leden heeft (8 à 9 procent van alle partijleden staat bij de SGP ingeschreven) werkt hier duidelijk in haar voordeel.
Aanvankelijk beperkte de overheidssubsidie zich tot een deel van de kosten van de wetenschappelijke bureaus en andere specifieke activiteiten, zoals voorlichting en politiek jongerenwerk. Van het subsidiëren van politieke partijen als zodanig, en zeker van het financieren van hun verkiezingscampagnes, wilde men toen in Nederland nog niet weten. In de Duitse Bondsrepubliek had men daar sinds jaar en dag veel minder moeite mee.
Bij een partij als de SGP bestond er in de achterban veel aarzeling, om niet te zeggen verzet tegen het aanvaarden van deze overheidssubsidie. Inmiddels is al deze terughoudendheid verdwenen.
In 1999 trad een wet in werking op grond waarvan de politieke partijen regelrecht gesubsidieerd worden: de Wet subsidiëring politieke partijen. Daarnaast bestaat er nog een aparte financiële regeling voor vormings- en scholingswerk in Oost-Europa. Dat geld kreeg de SGP de afgelopen jaren, ondanks de subsidiestop, dan ook gewoon uitgekeerd.
Volgens de nieuwe wet kan de overheidssubsidie tijdelijk of blijvend worden stopgezet wanneer een partij strafrechtelijk veroordeeld is wegens discriminatie. Deze bepaling vloeit voort uit het Verdrag inzake de uitbanning van rassendiscriminatie. Het feit dat er bij de SGP van een strafrechtelijke veroordeling geen sprake was, vormde voor de Raad van State een doorslaggevend argument voor zijn vonnis.
Wetswijziging
Inmiddels heeft de VVD-fractie aangekondigd dat zij zal nagaan op welke manier de wetgeving kan worden aangepast zodat de SGP alsnog haar subsidie verliest. Vanuit de D66-fractie werd al eerder gesteld dat er een discussie moet komen over de vraag in hoeverre de overheid organisaties met een sterk religieus karakter financieel moet steunen. Ook het christelijk onderwijs, althans het godsdienstonderwijs op de christelijke school, zou daarbij betrokken moeten worden.
Ook nu blijkt dat men zich in het liberale kamp (VVD, D66) venijniger opstelt dan in het linkse. Uiteraard betekent het feit dat de PvdA met CDA en ChristenUnie in de regering zit dat deze partij zich ook in dit opzicht wat moet matigen. Maar dan nog bestaat er de laatste decennia een zeker verschil in opstelling met VVD en D66.
Of het nu gaat om de verhouding van man en vrouw, om homorelaties of om de evolutieleer, steeds weer blijkt in ingezonden stukken, columns, commentaren en reacties van politici -en niet te vergeten op allerlei websites- bij velen een diepe aversie tegen de orthodox-christelijke opvattingen. Van alles wordt aangevoerd. Bijvoorbeeld dat mensen er onoverkomelijke bezwaren tegen hebben dat hun belastinggeld nu naar een partij gaat die de grondrechten van de vrouw schendt.
Een 200.000e
Nu betreft de overheidssubsidie aan de SGP net iets meer dan een 200.000e deel van de overheidsuitgaven. Met andere woorden: of de SGP nu wel of niet subsidie krijgt, daar merkt niemand iets van qua belastingdruk. Bovendien zullen er nog wel meer overheidsuitgaven zijn waar mensen groot bezwaar tegen hebben. Niet het minst in de SGP-kring zelf. Daar is in ons staatsbestel niets aan te doen.
Als het gaat om het betalen van allerlei belastingen kan de overheid de burgers geen vrijstelling geven voor dat deel dat betrekking heeft op overheidsuitgaven waar zij op tegen zijn. Althans waarvan zij beweren dat ze er op tegen te zijn. Daar komt nog bij dat je de stelling kunt verdedigen dat SGP’ers, of breder genomen orthodoxe protestanten, een evenredig aandeel in de Nederlandse belastingen betalen en het daarom niet meer dan redelijk is dat ook zij in aanmerking komen voor overheidsgeld voor christelijke scholen en partijfinanciering.
In toenemende mate wordt echter het seculiere of liberale denken in onze samenleving als normaal voorgesteld. Normaal ook in de zin van normerend. Wie de vooronderstellingen daarvan niet aanvaardt, plaatst zich buiten de publieke discussie. De grondrechten worden gepresenteerd als een politieke geloofsbelijdenis die iedereen zonder meer moet onderschrijven op straffe van excommunicatie, in plaats dat men ze beschouwt als grondwetsartikelen die in principe kunnen worden gewijzigd.
En bovendien maken velen klassieke grondrechten zoals de vrijheid van godsdienst en het recht van vereniging (inclusief recht van partijvorming) ondergeschikt aan betrekkelijk nieuwe standpunten inzake genderrelaties en homoseksualiteit. Discriminatie is en blijft daarbij voor ons een gevaarlijk begrip. In de praktijk wordt dat nogal eens gebruikt om de Bijbelse waarden en normen om te keren.
Onder vuur
Voorlopig zal de SGP nog wel niet worden verboden. Maar ook na de verblijdende uitspraak van de Raad van State zullen bepaalde krachten bezig blijven om de subsidiëring van de partij bij de rechter aan te vechten of door een speciale wetswijziging te beëindigen. En ook andere gesubsidieerde organisaties en instellingen van christelijke signatuur die de principiële lijnen strak trekken komen onder vuur te liggen. Het christelijk onderwijs, ook al heeft dat tot dusver een grondwettelijke verankering, vormt daar geen uitzondering op.
Nu kunnen dergelijke discussies zich jarenlang voortslepen zonder dat er in werkelijkheid veel verandert. Al meer dan veertig jaar wordt er, bij vlagen weliswaar, gesproken over een ingrijpende wijziging van het kiesstelsel. D66 ontleende voor een niet-onbelangrijk deel zijn bestaansrecht aan dat item. Daarbij zal duidelijk zijn dat een kleine partij zoals de SGP in Den Haag alleen kan functioneren op basis van ons stelsel van de evenredige vertegenwoordiging. En voor de ChristenUnie geldt in hoge mate hetzelfde. Behalve de vergrote invloed van de voorkeurstem is ons kiesstelsel in al die jaren echter onveranderd gebleven.
Ongetwijfeld kan een politieke partij zonder overheidssubsidie wel overleven. Voor een school zou dat al een stuk moeilijker zijn, al zijn er tal van landen waar de ouders zelf de kosten van het christelijk onderwijs voor hun kinderen moeten opbrengen. Van belang is vooral in hoeverre er een betrokken achterban bestaat die bereid is zich offers te getroosten. Wat dat betreft kan men zijn zorgen hebben over de druk van een vijandige maatschappij, maar evenzeer over de principiële slijtage van de gereformeerde gezindte.