De vloek van het Grote Antwoord
Het communisme heeft nog altijd de wereld in zijn greep. Dat is de schokkende boodschap van de Amerikaanse econoom William Easterly in zijn boek ”The White Man’s Burden”. De manier waarop rijke landen de armoede in de wereld bestrijden, zou Mao, Lenin of Brezjnev niet hebben misstaan. Wij rijken merken er niet zo veel van. De armen elders in de wereld des te meer.
Op 16 juli 2005 kwam het zesde deel in de Harry Potterserie van de drukker. Amerikaanse en Britse uitgevers slaagden erin binnen 24 uur 9 miljoen exemplaren te verspreiden, zodat de miljoenen fans in de wereld op hun wenken bediend werden: ze konden de nieuwste Harry Potter direct in handen krijgen. Terwijl dit in het rijke Westen op één enkele dag werd gerealiseerd, slagen hulporganisaties er maar niet in om een simpel maar levensreddend medicijn van 12 dollarcent per stuk daar te brengen waar het nodig is: in die gezinnen en families in arme landen waar kinderen sterven aan malaria. En dat ondanks de 2,3 biljoen dollar die rijke landen de laatste vijftig jaar aan ontwikkelingshulp hebben gespendeerd.Het is een van de schrijnende voorbeelden die de Amerikaanse econoom William Easterly noemt in zijn boek ”The White Man’s Burden”. „Het is hartverscheurend”, schrijft hij, „dat de internationale gemeenschap een hoogst efficiënt systeem heeft ontwikkeld dat vermaak bij rijke kinderen en hun ouders weet te brengen, terwijl diezelfde gemeenschap het niet lukt een medicijn bij stervende kinderen te bezorgen.” Gebrek aan geld kan de oorzaak niet zijn, maar wat dan wel? Easterly heeft zijn antwoord in een boek van bijna 440 bladzijden verwoord, maar eigenlijk volstaat één enkel woord: ideologie. In een essay over dit onderwerp verwoordde hij het zo: „Een duister, ideologisch spook waart door de wereld. Het is bijna even dodelijk als de versleten ideologieën uit de vorige eeuw - communisme, fascisme en socialisme. (…) Het is de ideologie van de ontwikkeling. En die gedijt als kool. Zoals alle ideologieën belooft die van de ontwikkeling een alomvattend, definitief antwoord op alle problemen: van de armoede en analfabetisme tot geweld en tirannieke heersers.”
Waarom is de armoede nog niet de wereld uit, ondanks die 2,3 biljoen dollar aan hulp? Omdat hulpverleners in het Westen maar blijven denken in ideologische termen, in ”Big Plans”, grote plannen. Easterly hamert er in zijn boek op dat ook hij met die 432 bladzijden niet een alternatief Big Plan wil presenteren. „Het enige Big Plan dat bestaansrecht heeft is alle Big Plans aan de kant te zetten.” En: „Het enige Grote Antwoord dat moet klinken is dat er géén grote antwoorden gegeven mogen worden.”
Niet Planners, maar Zoekers hebben we nodig, stelt Easterly. Dat zijn mensen met kennis van de lokale omstandigheden in een arm land, die ook dicht bij de armen staan zodat die hen feedback kunnen geven, en hen ter verantwoording kunnen roepen als iets misgaat.
Jeffrey Sachs
De voormalig econoom bij de Wereldbank maakte zich met zijn boodschap niet populair in de wereld van de grote ontwikkelingsorganisaties (waaronder het IMF en de Wereldbank), en zeker ook niet bij de grote armoedebestrijder van dit moment, de Amerikaanse econoom Jeffrey Sachs die met zijn boek ”The End of Poverty” misschien wel het meest ideologische en utopische boek van deze tijd heeft geschreven. En wat te denken van de populaire millenniumontwikkelingsdoelen van de VN, die halvering van de armoede in 2015 beogen, en waaraan ook de Nederlandse minister Koenders zich in zijn beleid spiegelt? „Planners als Sachs en de VN zijn goed in het beloven van dingen, ze hebben grootse visioenen, zoals het einde van de armoede, maar de werkelijkheid is dat de armen geen steek verder worden geholpen, en zelfs verder het moeras van de malaise in worden getrokken.”
Daarom: Lang leve de Zoekers. Zij zijn Easterly’s grote helden. Tal van kleine ontwikkelingsorganisaties en -werkers werken al jaren volgens dat Zoekersprincipe. Easterly onderscheidt echter een economische en een politieke variant. Tot de eerste categorie behoren ondernemers binnen de vrije markt: producenten en ondernemers die klanten zoeken en luisteren naar hun behoeften. Klanten zijn op hun beurt ook echte Zoekers, namelijk van het beste en relatief goedkoopste product. In politieke gedaante zijn Zoekers politici die opereren in een vrije democratie. Om kiezers te krijgen zullen politici er immers voor zorgen dat beleidsmakers de wensen van de arme bevolking vervullen: de aanleg van een waterpomp, of van een verharde weg bijvoorbeeld. De kiezer is dus ook een Zoeker: hij kan een politicus belonen of afstraffen met zijn stem. „De tragiek van de armen is nu dat ze geen geld of politieke macht hebben om Zoekers aan te sporen voor hun belangen op te komen.”
Daarom maar snel de vrije markt en democratie ingevoerd, als oplossing van alle problemen? Ja en nee, zegt Easterly. Enerzijds staat wat hem betreft de werkwijze van deze Zoekers model voor iedereen die zich bezighoudt met ontwikkelingswerk onder de armen in de wereld. Anderzijds betekent dat niet dat die vrije markt en die democratie als van buitenaf komende systemen moeten worden opgelegd aan arme landen. De vrije markt en de democratie als Big Plans zijn evengoed uit den boze.
De reden is dat zo’n vrije markt en zo’n democratie een complex geheel van sociale instellingen, normen en waarden, wetten en regels nodig hebben om goed te kunnen werken. En die bedding is in elk land weer anders, veelal historisch gegroeid en cultureel bepaald, en dus zo ingewikkeld dat iedereen die van boven en van buitenaf een totaalpakket wil introduceren een land alleen maar tegenwerkt in plaats van verder helpt. Easterly noemt als voorbeeld Jeffrey Sachs’ ”shocktherapy” voor Rusland, waarmee hij begin jaren ’90 van de vorige eeuw, de voormalige communistische Russen in één keer het kapitalistische systeem wilde opleggen. Het mislukte faliekant doordat Sachs geen rekening hield met de complexe Russische context.
Grote donoren uit het rijke Westen hebben daar kennelijk nog weinig van geleerd, want een van de Big Plans die steevast worden opgevoerd is het realiseren van ”good governance” -goed bestuur- in het arme zuiden. In werkelijkheid komt daar nauwelijks iets van terecht, ontdekte Easterly. „Er zijn geen aanwijzingen dat donoren minder geld geven aan corrupte landen; die krijgen juist meer. Er is volgens hem zelfs sprake van hulp als regelrechte vloek: geld gaat naar een corrupte politieke elite, die er vervolgens voor zal waken dat er democratie in zijn land komt, omdat hij dan die vette kluif moet delen met anderen. Easterly’s conclusie: Het is onmogelijk om door middel van ontwikkelingsgeld dat van buitenaf komt, slechte regeringen om te toveren tot goede regeringen.
Onder de kop ”De rijken hebben markten, de armen ambtenaren”, beschrijft Easterly hoe de kloof tussen rijke donoren en individuele armen elders in de wereld alleen maar groter wordt doordat er een dikke muur van ambtenaren tussen hen in komt te staan. „De ambtenarij in Tanzania is een groeimarkt. Het land produceert jaarlijks meer dan 24.000 rapporten voor zijn donoren, en die sturen per jaar zo’n 1000 inspecteurs naar Tanzania.”
Toon inzet
Dat donoren in het rijke Westen de armen geen verantwoording hoeven af te leggen over de (niet) behaalde resultaten, is al ernstig; dat ze er alles aan doen om ook maar iets van individuele verantwoordelijkheid te dragen maakt het nog kwalijker. ”Gezamenlijke verantwoordelijkheid” is de constructie die ontwikkelingsorganisaties daarvoor hebben bedacht. Zodra beleid blijkt te zijn mislukt, kan niemand afzonderlijk daarvoor verantwoordelijk worden gehouden.
En áls ze dan verantwoording moeten afleggen, dan is dat aan burgers en politici in de rijke landen, die geld afstonden voor al die „prachtige grote doelen.” Maar hoe moffel je voor hen falend beleid weg? Door vooral te hameren op de noodzaak van meer geld en hulp -dus op meer input- in plaats van op wat dat geld heeft opgeleverd (output). „Wat organisaties de afgelopen tientallen jaren hebben laten zien is hun (zichtbare) inzet, niet de feitelijke resultaten van die inzet.” Fraaie plannen en rapporten, ijverige taskforces en interessante topontmoetingen zijn de symptomen van wat Easterly het SIBD-syndroom noemt, en waaraan politici en ”gewone” burgers in rijke landen lijden: ”Something Is Being Done” (”er wordt iets aan gedaan”), men ziet immers doelen (en vergeet, bewust of onbewust, de onzichtbare resultaten).
Aan het slot van zijn betoog somt Easterly enkele lessen op die uit zijn boek zijn te trekken. In de eerste plaats: weg met die gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een scala aan mooie doelen. Maak ontwikkelingsorganisaties afzonderlijk verantwoordelijk voor bepaalde taken en reken hen af op al of niet behaalde resultaten. Verder: weg met die nutteloze voorkeur voor zichtbare resultaten, creëer in plaats daarvan neutrale instellingen die op een wetenschappelijke manier resultaten meten en wegen. Weg ook met de nutteloze gerichtheid op verandering van complete politieke systemen. Focus in plaats daarvan op individuen, door hén een beter leven te geven. En ten slotte: hulp van buitenaf (en van bovenaf) kan nooit het einde van armoede in de wereld bereiken. Alleen ontwikkeling aan de basis, en gebaseerd op de inzet van individuen en bedrijven binnen een (lokaal gegroeid en gekleurd) democratisch politiek systeem en binnen een vrije markt is daartoe in staat. Kortom: weg met de Planners, lange leve de Zoekers.
N.a.v. ”The White Man’s Burden”, door William Easterly; uitg. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2007; ISBN 978 90 468 0301 1; 432 blz.; € 27,50.
Geen valse hoop
William Easterly biedt een goed en verfrissend tegenwicht tegen de toch wel onfrisse gebakken lucht die het milieu binnen ontwikkelingssamenwerking de afgelopen jaren vervuilde.
Met name zijn onderscheid tussen Zoekers en Planners is voor de wereld van armoedebestrijders én voor de wereld van denkers en beleidsmakers prikkelend en uitdagend. Wie, zoals William Easterly, denkt vanuit de Zoekers, gaat een weg die je dwingt van stap tot stap te gaan. Easterly ziet samen met de mensen om wie het gaat scherp het doel dat met elkaar bereikt moet worden. Tegelijkertijd weerstaat hij de verleiding om van achter zijn tafel tussen startpunt en doel een rechte lijn te trekken.
Als alternatief biedt hij de mensen met en voor wie hij het probleem van armoede aanpakt de hand en samen gaan ze op weg naar het doel. Stap voor stap. En met alle zintuigen op scherp, zodat valkuilen omzeild worden. Soms teruggaand op de weg en een alternatieve route kiezend, omdat al zoekend blijkt dat op de rechte weg een brug over het ravijn niet houdt. En juist omdat je de weg gaat met de arme zelf, onderweg ook ontdekken of die partner wel of niet betrouwbaar is.
Het idee van de Zoeker dwingt, wellicht meer dan Easterly zelf uitwerkt, tot zicht op mensen. Dwingt tot samengaan, tot partnerschap in de diepe zin van het woord. Het idee van zoeken geeft ruimte voor waarden en eerlijk zicht op de gebrokenheid in deze wereld. Het laat ruimte voor ontwikkeling die voluit oog heeft voor mensen.
Zoeken in het concept van Easterly opent in potentie de wereld voor de arme, zonder de valse hoop van de ”End of Poverty” van Sachs of de millenniumontwikkelingsdoelen. Wat mij betreft nemen mensen en organisaties Easterly serieus.
Jan Lock, directeur Woord en Daad, Gorinchem
Veel meer hulp nodig
William Easterly’s centrale stelling is: We hebben niet meer hulp nodig, maar betere hulp. Want we gaven de afgelopen vijftig jaar 2,3 biljoen dollar uit aan hulp en nog steeds sterven 5 miljoen mensen aan malaria. Maar hoeveel is 2,3 biljoen eigenlijk wanneer je dat bedrag verdeelt over vijftig jaar en de 2,5 miljard mensen waar dit naartoe is gegaan?
Wie dat uitrekent, ontdekt dat dit magistrale bedrag plots niet meer is dan een schamele 6 dollarcent per dag, ofwel 21 dollar per persoon per jaar. En met die 21 dollar moest álles gebeuren: van de aanleg van straten, havens en spoorlijnen tot landbouwvoorlichting en de bouw van scholen en ziekenhuizen.
Dit is het grootste geheim van de hulp: we dachten dat we veel gaven, maar in het licht van wat werkelijk nodig was, gaven we vrijwel niets. Bovendien werd het meeste ontwikkelingsgeld niet gebruikt om armoede terug te dringen. De meeste hulp werd gegeven om bijvoorbeeld westers gezinde regeringen in het zadel te houden.
Vandaag is dat trouwens niet anders. Aan officiële hulp gaat jaarlijks 25 miljard naar Afrika. Verdeeld over 1 miljard Afrikanen krijgt iedere Afrikaan dus 25 dollar, ofwel 17 euro per jaar. Op zijn hoogst 14 procent daarvan wordt besteed aan onderwijs en gezondheidszorg, terwijl dit volgens de meeste ontwikkelingsdeskundigen de basis zou moeten vormen van élke ontwikkeling.
Het goede nieuws is echter dat wereldwijd het aantal armen flink afneemt. En ook in Afrika gaat het lang zo slecht niet. Het aantal oorlogen is lager dan ooit in de afgelopen vijftig jaar, de economie groeit op het hele continent met bijna 6 procent, de groei van aids vlakt af. En ontwikkelingshulp heeft, ondanks dat schandalig lage bedrag, daarop wel degelijk invloed. We hebben daarom niet alleen betere hulp nodig. We hebben domweg méér nodig. Véél meer.
Ralf Bodelier, publicist en auteur van ”Hulp. Waarom ontwikkelingshulp moet, groeit en verandert”.