Zonder te hollen
Titel: ”Je baan en je leven”
Auteur: Peter Schalk (red.), uitg. Groen, Heerenveen, 2007
ISBN 90 5829 847 8
Pagina’s: 83
Prijs: € 9,95;
Titel: ”Genieten van je werk… hoezo?”
Auteur: Arthur F. Miller, uitg. Gideon, Hoornaar, 2006
ISBN 90 6067 888 5
Pagina’s: 199
Prijs: € 18,-.De een sloft, de ander stormt vooruit. Een derde struikelt, valt en staat voorlopig niet op. Allemaal mensen, bezig met hun carrière - want een loopbaan hoeft niet te glanzen om carrière te heten. Hij glanst pas echt en goed als de voortstormende dan wel sloffende mens loopt in de loopbaan waarover Paulus spreekt.
Bij het woord carrière denken mensen meestal aan „snelle promoties, een vloeiende gang door een organisatie, of vlug opeenvolgende banen in verschillende bedrijven”, schrijft Peter Schalk, directeur van de Reformatorisch Maatschappelijke Unie (RMU), in het boekje ”Je baan en je leven”. „Dan gaat het meer over een renbaan dan over een loopbaan.”
Maar carrière is meer -of soms minder- dan dat, betoogt Schalk. Als iemand 25 jaar hetzelfde werk doet, is dat zijn carrière. Het betekent niet altijd een hogere plaats, een beter salaris, zwaardere verantwoordelijkheden en weinig tijd. Hollen hoeft, figuurlijk gezien, niet per se.
Met het hoofdstuk over de loopbaan begint ”Je baan en je leven”, een uitgave van de RMU en uitgeverij Groen. Het boekje -oplage: 20.000 exemplaren, waarvan er ruim 16.000 gratis naar RMU-leden gingen- is het eerste deel in de serie ”Christen zijn op de werkvloer”. Per jaar zullen twee à drie titels verschijnen; voor volgend jaar staan ”Gezin en werk”, ”Werken op de grens van dood en leven” en ”Dilemma’s op de werkvloer” gepland. Centraal staan vragen rond arbeid en beroep.
IJver en inzet
Want vragen leven er, stelt de RMU. Schalk: „Er is behoefte aan informatie rond ethische onderwerpen - met name bij en voor jongeren. Dat merken wij op de verschillende bijeenkomsten die we organiseren, en ook ouderen vragen zich af: Hoe moet je je als christen gedragen op de werkvloer, waar loop je tegenaan, wat kun je uitdragen?”
Wat vinden veel christenen die de RMU’ers in de praktijk tegenkwamen het moeilijkst op de eerste dag in een nieuwe baan? „Bijna iedereen antwoordt dan: Bidden voor mijn eten.”
Zolang de wereld bestaat, zullen christenen willen danken voor hun dagelijks brood. Maar wat als niemand op de werkvloer het doet? Als zoiets basaals als bidden -wat behoort tot de kern van het christen-zijn- al lastig kan zijn, hoe zit het dan met hoge zaken zoals roeping en rentmeesterschap? Wie weet wat er mag, hoe wordt duidelijk wat er moet?
Voor helderheid daarover verwijst het RMU-boekje naar de opdracht uit het paradijs om te bouwen en te bewaren. „Onze arbeid dient te zijn tot eer van God en tot heil van de naaste” - daarom moeten ijver en inzet de grondhouding van een christen kenmerken. „Calvijn stelde dat een mens moet onderzoeken of zijn arbeid beantwoordt aan de goddelijke roeping. Dat is nogal wat.”
Als een jongere een baan vindt, mag hij beseffen dat „dit dus de plaats is waar je door God gesteld bent.” „Zo ligt er een zware verantwoordelijkheid op iedereen in zijn arbeid en beroep. En die stopt niet zomaar bij je eigen werkplek, of bij het product dat je maakt, of bij de les die je geeft, of bij de verzorging die je biedt, of bij het apparaat dat je verkoopt.”
Speciale antenne
Wijze dingen over hoe iemand concreet werk kan vinden dat bij hem past, en weten op welke plek God hem of haar wil hebben, staan in het eerder verschenen ”Genieten van je werk… hoezo?”. De Amerikaanse loopbaanbegeleider Arthur F. Miller legt daarin grote nadruk op de natuurlijke gaven die God aan elk mens geeft.
Wat die gaven zijn -of dat nu organiseren, observeren of schilderen is- wordt volgens Miller al zichtbaar in de kinderjaren. „Begaafdheid maakt dat sommige taken perfect bij ons passen en andere helemaal niet.”
En gelden natuurlijke gaven niet alleen voor „enkele gelukkigen?” vraagt hij zelf. „Is middelmatigheid niet het kenmerk van de rest van de mensheid? Het antwoord is een hartgrondig nee. Ieder mens, niemand uitgezonderd, heeft bepaalde dingen waarvoor hij warm loopt, waarvan hij maar geen genoeg kan krijgen, waardoor zijn aandacht onwillekeurig gevangen wordt, waarvoor hij een speciale antenne heeft, kortom dingen die precies aansluiten bij zijn natuurlijke begaafdheid.”
De kunst is om die talenten niet te begraven, maar te ontwikkelen. Miller erkent dat het eerste in de praktijk vaak gebeurt, om allerlei redenen. Maar externe factoren zoals status en hogere beloningen kunnen volgens de Amerikaan niet voorkomen dat mensen gefrustreerd raken en depressief worden als ze werk doen dat ze eigenlijk niet willen en ten diepste niet kunnen.
Miller ontwikkelde motivatiepatronen, waarmee hij „duizenden mannen en vrouwen heeft geholpen de best passende plek te vinden.” Hij schrijft: „Natuurlijke begaafdheid is meer dan een verzameling vaardigheden. Het is iemands hartenbloed, het lied dat zijn hart wil zingen, de wedstrijd die zijn benen willen lopen.”
Wie kan -carrière makend, de wedstrijd lopend, de loopbaan volgend- met zulke gaven zwijgen zoals de man uit het aangrijpende voorbeeld uit ”Je baan en je leven”? „Hij werkte al 25 jaar bij hetzelfde bedrijf”, staat er op bladzijde 70. „Dat moest gevierd worden, dus iedereen kwam bij elkaar in de kantine. Daar werd hij toegesproken door de baas. Hij werd geprezen, om zijn werkkracht, zijn inzet voor het bedrijf, zijn loyaliteit tegenover collega’s. En toen kwam het: Wat vooral fijn was, dat je nooit hebt laten merken dat je christen bent!”