Diaconie en zorg hebben ieder eigen taak bij WMO
”Diaconieën steken geld in Agathos”, meldde deze krant op 19 oktober. Volgens bestuursvoorzitter ing. J. Van der Ham van Agathos heeft de diaconale bijdrage ten diepste echter geen rechtstreeks verband met de zorgorganisatie waar de cliënt een relatie mee heeft.
De afgelopen tijd zijn er in deze krant enkele artikelen verschenen over de WMO. Daarin werd een relatie gelegd met het kerkelijke diaconaat. Deze artikelen belichten slechts een enkel aspect. Daarmee lijkt het tijd voor een beeld in een bredere context. Met dit artikel een poging daartoe. Is er een relatie tussen de WMO en de diaconie?Afgezien van de vele artikelen van het afgelopen jaar over de WMO, wil ik specifieker als aanleiding voor dit artikel nemen een artikel van 19 oktober, waarop later door enkele columnisten is ingegaan. De kop van het artikel, ”Diaconieën steken geld in Agathos”, suggereerde dat er diaconieën zijn die meebetalen aan de thuiszorg van Agathos.
Dat is niet juist. Diaconieën steken geen geld in Agathos en gaan dat ook niet doen, simpelweg omdat het ten eerste door Agathos als onwenselijk wordt beschouwd en ten tweede omdat dit geen taak is voor een diaconie, zoals ds. W. Visscher in het betreffende artikel terecht opmerkte. Agathos is een (financieel) gezonde organisatie die ook daarom niet bij een diaconie wil en kan aankloppen.
Huisgenoten
Over de manier waarop diaconieën in het algemeen steun mogen verlenen, worden in het bevestigingsformulier voor diakenen heldere dingen gezegd. Armen mogen worden ondersteund, en ook met troostrijke redenen uit Gods Woord worden bemoedigd. Dat kan niet zomaar gezegd worden van organisaties die professioneel en onafhankelijk van de kerk hun werk doen, zelfs niet als deze zich vooral richten op de ”huisgenoten des geloofs” (Galaten 6:10).
Overigens bestaan er wel vele (groten)deels diaconaal gefinancierde instellingen. Dat zijn meestentijds de instellingen die acceptgiro’s sturen, hetgeen vanzelfsprekend voor grote zorgorganisaties niet kan gelden. Maar dit valt buiten het bestek van dit artikel.
De relatie tussen diaconie en WMO is in feite niet veel anders dan die tussen diaconie en andere levensterreinen. Daarom hebben vele bij identiteitsgebonden zorg betrokken ambtsdragers gevraagd of ze een (diaconale) rol kunnen vervullen voor zorgbehoevende cliënten uit hun achterban. Dit met name voor het geval dat deze cliënten door de invoering van de WMO niet meer in staat zouden zijn om hun (identiteitsgebonden) zorg te kunnen blijven ontvangen. Bijvoorbeeld omdat in een gemeente de WMO-tarieven zo laag zijn, dat er geen kostprijsdekkende zorg geleverd kan worden en er door de zorginstelling mogelijk een kleine extra bijdrage aan de cliënt gevraagd zou moeten worden.
Dat kan vooral van toepassing zijn als een cliënt er veel waarde aan hecht dat zijn/haar ’eigen’ en dus vertrouwde hulp blijft komen. Dat maakt sturen op de kosten voor een organisatie vrijwel onmogelijk. Als om zo’n, overigens begrijpelijke, reden deze bijdrage van de cliënt gevraagd zou moeten worden, zou de diaconie de eigen kerkleden die dat niet kunnen opbrengen vanwege hun specifieke (gezins)situatie, enige ondersteuning kunnen bieden. Daardoor kan zo iemand voldoende hulp blijven ontvangen.
Daarmee is de steun diaconaal, en geen vorm van steun aan de exploitatie van de organisatie of het inkomen van de medewerker. Als deze diaconale steun in de praktijk voor gaat komen, zal het over vermoedelijk weinige gevallen gaan, gelet op de relatieve welvaart in onze samenleving. Het bovengenoemde principe heeft daarmee ten diepste ook geen rechtstreeks verband met de zorgorganisatie waar de cliënt een relatie mee heeft.
Civil society
De WMO is gestoeld op de gedachte van de ”civil society”, de zorgzame samenleving waarin burgers naar elkaar omzien. Waarin veel ruimte en aandacht is voor (de ondersteuning van) mantelzorgers en vrijwilligers. Maar waarin ook veel ruimte is voor de inbreng van het ”maatschappelijk middenveld”. Hieronder vallen bijvoorbeeld patiëntenorganisaties (zoals de NPV), kerken, belangengroeperingen voor ouderen, sport- en cultuurorganisaties en dergelijke.
Dus inderdaad ook de kerken. In diverse gemeenteraden wordt er door de (kleine) christelijke fracties met resultaat gepleit voor betrokkenheid van de kerken bij de WMO. Daardoor participeren vele kerken nu (in)direct in het WMO-beraad van de gemeente. En dat is goed en belangrijk.
Niet onvermeld mag blijven dat de huishoudelijke hulp wel het meest besproken onderdeel van de WMO is, maar overigens slechts een van de negen prestatievelden van de gehele wet vormt.
De bewustwording in de kerken op een maatschappelijk thema als de WMO is reeds geruime tijd gaande. Dat is te merken in contacten met deputaatschappen en kerkenraden. Het blijkt onder andere ook uit de spontane bereidwilligheid van diverse kerken die betrokken zijn bij het werk van de stichting waarin ondergetekende werkt. Dat is zeer te waarderen. Maar ieder levert een bijdrage vanuit zijn eigen rol. De kerken met het oog op hun gemeenteleden en taak in de samenleving. De zorgorganisatie voor haar bedrijfsvoering en kwaliteit van de cliëntzorg. En dat zijn twee gescheiden verantwoordelijkheden!
De auteur is voorzitter van de raad van bestuur van de reformatorische thuiszorgorganisatie Agathos en SGP-gemeenteraadslid.