Cultuur & boeken

Getuigen van Gods genade

Hield het geloof van protestanten, katholieken en joden stand in de confrontatie met het lijden in de nazikampen tijdens de Tweede Wereldoorlog? Dr. Bettine Siertsema, medewerker van het Blaise Pascal Instituut aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, las meer dan honderd dagboeken en memoires van Nederlandse Holocaustoverlevenden en ontdekte van wel, ook als de zin van alle verschrikkingen hun een compleet raadsel was. „Bijbels waren in het kamp goud waard.”

Ben Tramper
21 November 2007 08:06Gewijzigd op 14 November 2020 05:18

Was God aanwezig in Auschwitz? Voor Rafaël Tijhuis, een karmeliet uit Rijssen, speelde die vraag tijdens zijn jarenlange verblijf in het concentratiekamp van Dachau in het geheel niet. „God is de Ene met wie men onder alle omstandigheden verbonden blijft”, tekende hij in zijn dagboek aan. „Zijn alomtegenwoordigheid, een waarheid die vroeger niet ver boven de theorie uitkwam, ervaren wij hier intens, en krijgt een zodanige gestalte dat zij vaak aangenaam aanvoelt. Zijn voorzienigheid is het kussen waarop men zijn gekwelde ziel te rusten leggen kan. Je weet dat God je zal leiden: wat er ook mag gebeuren, het gebeurt slechts omdat Hij het wil. In afwezigheid van elke menselijke genoegdoening komt men tot volledige overgave aan de goddelijke voorzienigheid, en daardoor tot God. Gebrek aan alles wat nodig is om te leven schept meer ruimte voor de Verborgene.”Tijhuis’ dagboek is een van de vele egodocumenten van Nederlandse overlevenden van de nazikampen die na de oorlog werden gepubliceerd. Dr. Bettine Siertsema (52) heeft ze alle gelezen en stelde zich de vraag hoe gelovigen omgingen met een kwaad dat tot dan toe onvoorstelbaar was en dat door zijn omvang en intensiteit voor levensgrote vragen stelde, niet het minst op religieus en moreel terrein. Begin deze maand promoveerde zij op haar studie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Het proefschrift staat vandaag centraal op het symposium ”Het wapen van de geest”, over de manier waarop gevangenen zich destijds teweer stelden tegen de ontmenselijking van het concentratiekamp.

Bedoeling
Veel gelovigen die na de oorlog hun ervaringen op schrift stelden, kenden in de nazikampen weliswaar hevige aanvechtingen, maar hielden niettemin vast aan de overtuiging dat God van hen afwist en dat Hij hun leven leidde, ook al doorzagen zij de bedoeling van het lijden niet. Dr. Siertsema citeert in dit verband uit de autobiografische aantekeningen van Corry ten Boom. „God vergist zich niet. Alles lijkt een verward borduurwerk, zinneloos en verschrikkelijk. Maar dat is de onderkant. Eens zullen wij de bovenkant zien en dan zullen wij ons verwonderen en danken.”

Niet alleen de fysieke en mentale uitputting door honger, ziekten en mishandeling en de dood van talloos veel kampgenoten vormden voor de gelovigen een ware beproeving, ook de ervaring van eigen onbekwaamheid tot het goede bracht hen aan de grenzen van de wanhoop. „Soms zit ik stil voor me heen te huilen”, schrijft H. L. Lieve, „omdat ik den duivel in mij voel, die alle slechte hartstochten in m’n innerlijk ontketent: zelfzucht en ondankbaarheid en opstandigheid en gluiperige begeerte. Wild woelen ze door mij heen. Dit zijn de aller-, allermoeilijkste oogenblikken.”

De meeste christenen ervoeren het geloof als een schild tegen de verschrikkingen in het kamp. „Opmerkelijk is dat sommigen van hen zich in hun nood identificeren met Jezus Christus”, zegt dr. Siertsema. „Ze vergelijken hun eigen lijden met dat van Hem. Corry ten Boom doet dat bijvoorbeeld als zij schrijft dat ze bang was om onder het toeziend oog van kampbewakers onder de douche te gaan. Op dat moment ontving ze troost, zegt ze, uit de gedachte dat Jezus Zelf voor haar naakt aan het kruis had gehangen.”

Het aangevochten geloof werd volgens veel auteurs gevoed en versterkt door Bijbelstudie en gebed. „De Bijbel was in het kamp goud waard. Het boek was een schaars bezit. Niemand mocht het van de nazi’s bij zich hebben. Zo beschrijft Nico Pols hoe hij behoefte had aan een bijbeltje en dat hij dat te leen kreeg van een orthodox-hervormde predikant. Hij moest het echter teruggeven toen bekend werd dat hij de zoon was van een vrijzinnige dominee. Die partijzucht vond hij onbegrijpelijk.”

Ook al konden veel christenen de zin van het lijden in de kampen niet verklaren, toch leefde bij velen wel de gedachte dat zij in het concentratiekamp waren geplaatst om er te getuigen van Gods genade. „De meesten zagen zichzelf geplaatst in een strijd tussen goed en kwaad. Nogal wat predikanten en priesters geven aan dat zij zich geroepen wisten om in het kamp Gods Woord en de eucharistie te bedienen. Niet voor niets gaf ds. J. Overduin zijn boekje de titel ”Hel en hemel van Dachau”, terwijl een rooms-katholieke pastor schreef over ”Dachau, hel en hemel”. Beiden wilden aangeven dat er in de concentratiekampen meer was dan ontmenselijking en ontbering.”

Verlosser
Een enkeling raakte in het concentratiekamp het geloof in een goddelijke werkelijkheid kwijt, aldus dr. Siertsema. Vooral na de oorlog sloeg de twijfel toe. De Joodse arts Elie A. Cohen was een van degenen die, met pijn in het hart, afstand nam van zijn overtuiging dat een, wat hij noemde, hogere macht leidinggaf aan de wereld. In Auschwitz handhaafde hij dat geloof, maar na de bevrijding stelde hij er steeds meer vraagtekens bij. „Mijn antwoord op de vraag hoe mijn Godsvertrouwen na de oorlog was, groeide uit tot een: „Ik heb God in Auschwitz gelaten.” Ik vind dit echt jammer”, schrijft hij in zijn memoires, „ik ben door God in de steek gelaten en er is niets voor in de plaats gekomen.”

Aanzetten tot moderne theologische opvattingen over het lijden, waarbij wordt beklemtoond dat het lijden aan God niet voorbijgaat, maar dat Hij erbij betrokken is en het in Zich opneemt, heeft dr. Siertsema in het autobiografisch materiaal niet aangetroffen. „Dat had ik eerlijk gezegd wel verwacht”, zegt ze. „Hoe zijn de gelovigen omgegaan met het lijden en sterven van zovele mensen in hun directe omgeving? Om de een of andere reden hebben ze geen behoefte gevoeld die vraag te beantwoorden. Of hebben ze er geen raad mee geweten. Hoe dan ook, de focus is erg op henzelf gericht. Dat vind ik jammer. Ze zijn verwonderd over de genade die hen ten deel viel. Begrijpelijk, denk ik. Maar hoe gingen zij in het geloof om met het lijden van de anderen?”

Veel van de christenen die hun ervaringen op schrift stelden, geloofden in de klassieke opvattingen over het kwaad zoals die door Augustinus onder woorden zijn gebracht: zij zagen het lijden als gevolg van de zondeval van de mens en als een straf van God. Sterk komt dat tot uiting in een boekje van K. D. Dijkstra, die oorlog en bezetting zegt te zien als een kastijding van Godswege, gericht op bekering en verootmoediging. In de gevangenis bereidde hij zich voor op de dood. „Na dit leven is er nog een leven”, schrijft hij, „en wee de mens die dan niet weet dat voor al zijn zonden is betaald! Een zeer zware strijd is daar gevoerd, totdat, totdat ik zeker wist dat mijn Verlosser leefde! Toen was het wel te dragen.”

N.a.v. ”Uit de diepten. Nederlandse egodocumenten over de nazi concentratiekampen”, door Bettine Siertsema; uitg. Skandalon, Vught, 2007; ISBN 978 90 76564 42 5; 667 blz.; € 39,50.


Gebed uit de hel
„Almachtige Schepper, ik vraag vergeving voor alles wat ik heb misdaan, misdoe, en zal misdoen, en dat is meer dan ik zelf weet. Al verbeeld ik me soms van niet, ik ben een slecht mens. Bijna nooit volg ik de geboden van U, Christus, op; bijna altijd overtreed ik Uw verboden. Almachtige, toch overlaadt U mij dag aan dag met Uw gunstbewijzen. Wat krijg ik allemaal? Het leven, de mooie emoties, de gedachten, het geloof in U.

Ik heb mijn familieleden gekregen, mijn lieve vrouw, en vele vrienden. Ik krijg de natuur te zien, ik heb ogen, oren. Ik krijg dekking en voedsel. Ik hoef me maar tot U te wenden en ik krijg gehoor. Ik wil van ganser harte Uw dankbare kind zijn. Ik vraag Uw bescherming voor mijzelf, voor al de mijnen, voor al mijn vrienden, voor allen hier in de hel en elders in de oorlog.

Ik vraag Uw tussenkomst voor mijn vijanden, die in de grond bezeten stakkers zijn die, zonder U zijnde, niet weten wat zij doen, overgeleverd aan demonen. Verlos ons, Almachtige, van de Boze, en van demonieën. Laat ons voldoende gestraft zijn. Maak vrede op aarde. Openbaar U, Almachtige, door Christus aan al wie doof en blind zijn voor U. Wees de goddelozen, de moordenaars, de stervenden, de angstigen nabij. Schepper van ons, en van al het andere, geef ons meer van Uw onafzienbare krachten zodat wij ons kruis kunnen dragen.

Laat mijn geloof toenemen. Wil mij, zoals zo vaak, opvangen als mijn geloof weer te kort schiet en ik ga verzinken in de onpeilbare zwarte schacht. Almachtige God, U hebt geen armen, maar Christus heeft armen, en ik bid U dat ik Christus’ armen om mij heen zal voelen, wát U ook gebeuren laat. Ik doe een beroep op Uw beloften, tot mij gekomen in het Evangelie. Amen.”

Floris B. Bakels in ”Nacht und Nebel”.


Pastor in het kamp
„We moeten nooit denken dat we God alleen kunnen dienen op de min of meer normale wijze van preken, ziekenbezoek, huisbezoek, catechisatie, evangelisatie, jeugdwerk, sociale arbeid en vergaderingen, terwijl we in vrijheid zijn. Neen, God wil ons ook als Zijn dienstknechten gebruiken in gevangenschap. In vele opzichten veel rijker. Het instituut van de gevangenispredikant is natuurlijk heel mooi, maar er blijft een afstand tussen de gevangene en de predikant, want ze beleven niet samen hetzelfde, ze gaan niet samen door dezelfde nood, de een blijft in de cel en de ander gaat straks weer naar moeder, de vrouw.

En nu moet gij eens opmerken, hoe God werkt! Geestelijke verzorging was absoluut verboden en uitgesloten in een concentratiekamp. Geen enkele geestelijke kon daar ooit toegang verkrijgen. En toch zag God daar vele zielen in bittere nood. Nu, dan moeten maar wat predikanten gevangen genomen worden en daarheen gevoerd, dan kunnen ze als gevangenen hun zielszorg uitoefenen, nog veel beter dan als vrijen.

Dan wordt het een ere, wanneer God ons daartoe uitkiest en verwaardigt, een onderscheiding die wij dankbaar moeten aanvaarden. We hebben toch als discipelen van Jezus gezegd: „Here, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat”? En wanneer de voetstappen van Jezus ook dwars door een concentratiekamp gaan, zullen wij dan niet volgen? Zeker, dat is werkelijk niet aangenaam voor ons vlees, maar wie van God een herdershart heeft gekregen in ruil voor zijn huurlingen-hart, zal toch dankbaar zijn voor een beroep naar het concentratiekamp.”

Ds. J. Overduin in ”Hel en hemel van Dachau”.


Psalmen in de cel
„’s Avonds brengt de oppasser me ook nog een bijbel. ’k Maak ’n dagindeling: ’s morgens een psalm lezen, ’s middags beginnen bij Genesis en ’s avonds bij Mattheüs. Nu ik boeken en een bijbel heb, krijgen we ineens ook lectuur van de gevangenis. Wat een luxe!

Toch, op die gevangenisboeken kan ik niet te veel rekenen. Telkens worden, bij wijze van straf, geen nieuwe boeken uitgereikt. Dan mogen we ons zelfs een keer baden. Voortaan iedere week. (…)

Er zijn psalmen die ik helemaal uit m’n hoofd leer. Die psalmen kunnen zo bemoedigen! ’n Paar dagen heb ik niet gebeden, maar dat bevredigde me toch niet. En nu, ja, nu bid ik weer, en veel en anders. ’s Morgens begin ik de dag met: „Onze Vader, leer mij bidden: Uw wil geschiede!” en ’s avonds herhaal ik hetzelfde.

En toch, toch blijft het zo ontzettend moeilijk om ook te bidden om „vergeving gelijk ook wij vergeven”. Wel komt er meer berusting en overgave, maar toch, ’t leven blijft vol raadsels.”

Joh. Teunissen in ”Mijn belevenissen in de Duitse concentratiekampen”.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer