Verzeild geraakt in het leven
Titel: ”Vladiwostok!” door P. F. Thomése
Uitgeverij: Contact, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 254 2295 0
Pagina’s: 296
Prijs: € 19,90.
Het nieuwe boek van P. F. Thomése is -volgens de achterflap- een „reallife-roman over politiek, media, seks en zogenaamde vriendschap.” Het boek is een aanklacht tegen het verval van onze cultuur. Om meteen maar met de deur in huis te vallen: Thoméses nieuwe roman, ”Vladiwostok!”, is weerzinwekkend platvloers. Thomése biedt een pijnlijk tastbare schets van de werkelijkheid van politiek en media, van machtshonger, kicken op jezelf en de bijbehorende seksuele opwinding.
De filosoof Harry Kunneman schreef een paar jaar geleden een onthullend boek over het ”dikke-ik”, dat hij waarnam in de Nederlandse samenleving. Dat ”dikke-ik” omschreef hij als een egocentrische, overassertieve en gulzige levenshouding die je bij veel mensen aantreft. Thoméses roman valt te beschouwen als een verbeelding van dit ”dikke-ik”. Taalgebruik en woordkeus zijn daar helemaal op aangepast: veel woorden uit dit boek zullen niet door de familiefilter van de internetbrowser heenkomen. Maar duidelijk is ook dat Thomése de wereld die hij ten tonele voert aan de kaak wil stellen, als een eigentijdse boetgezant.
Thomése heeft zijn satire gesponnen rond twee personages: Hans Portielje en Fons Nieuwenhuijs. Portielje is een politieke carrièrejager, die graag hoog op de lijst van een landelijke partij wil komen. Hij is overtuigd van zijn kwaliteiten - nu de kiezers nog. Fons Nieuwenhuis is zijn media-adviseur, die allerlei strategieën bedenkt om hem ’neer te zetten’ in de publiciteit.
Via deze twee figuren zoomt Thomése in op de politiek en de media. Politiek gaat over het vinden van oplossingen voor allerlei maatschappelijke problemen - zegt de verstandige burger. Maar in de visie van de twee helden van deze roman ligt het helemaal anders. Nieuwenhuijs: „Het doel in de politiek was je positie. Dat mocht je nooit uit het oog verliezen. Beleid was er voor de bühne, dat toneelstuk moest nu eenmaal worden opgevoerd. De ware kunst was de stoelendans der onmisbaarheid. ’We kunnen niet om je heen.’ Je altijd ergens positioneren waar je in het oog sprong.”
Als Hans Portielje in een talkshow terecht komt, staat ook het televisiecircus in een onthullend licht. Grote ego’s, effectbejag en kijkcijfers bepalen de sfeer. Dat Portielje hier afgaat als een gieter -en zijn politieke kansen verprutst- heeft niks te maken met de rechtschapenheid van de cultuur van de beeldbuis. Het is eerder zo dat anderen zich over de rug van Portielje breed kunnen maken. Eten en gegeten worden, dat is de wet van de media-jungle - waarbij eten niet volgt op honger, maar op een verlangen naar gestreeld worden.
Hoewel de roman leest als een trein en zo de oppervlakkigheid weerspiegelt die het eigenlijke onderwerp is, gaat er toch een welbepaald mensbeeld schuil achter dit verhaal. Of beter gezegd: het rijst eruit op. De banale gedachten van Hans en Fons schetsen de contouren van een gebrek aan authenticiteit, betrokkenheid en trouw. Dat reikt heel ver, blijkt uit een onvermoede heldere gedachte van Hans: „Portielje verwonderde zich erover dat zo veel mensen hun leven echt serieus namen. Zelf zag hij het als iets waarin hij verzeild was geraakt, als in een vreemd huis, waar niemand is en waar je met toenemende nieuwsgierigheid hier en daar iets uitprobeert, een deurknop, een kastje, een keurig opgemaakt bed.”
Fons op zijn beurt beseft dat praten en steeds maar doorpraten hun redding is; zónder dat loopt hun zelfgeproduceerde glorie als een luchtballon leeg: „Zolang ze met elkaar zaten te ouwehoeren, behielden ze het gevoel dat de wereld van hen was, hun beider creatie was. Dat praten van hen ervoeren zij als een eindeloos naderen van een denkbeeldig middelpunt. Een oceanisch zwelgen in de onbegrensde mogelijkheden van de taal was het.”
De gedachte dat Fons en Hans misschien ook prima zouden passen in onze samenleving, is verontrustend - waarmee boeteprediker P. F. Thomése zijn doel vermoedelijk bereikt heeft. Want net als de genoemde Kunneman met zijn kritiek op het ”dikke-ik” heeft Thomése met zijn roman een mokerslag willen toebrengen aan de zelfvoldaanheid en de egocultus in politiek en media.
Maar hier rijst meteen ook een vraag. Deze: in hoeverre hangen de trieste waarden van Hans en Fons samen met de levensbeschouwelijke kijk die Thomése in zijn andere romans heeft ontwikkeld - en vermoedelijk zelf koestert? Ik heb niet alles van hem gelezen, maar ik herinner me nog goed dat in ”Het zesde bedrijf” (1999) een ideologie verpakt zit die uitwijst dat mensen niet anders kúnnen dan onecht zijn en de rollen op zich nemen die de maatschappij en de dominante cultuur hebben gevormd. Hoe verhoudt dit zich tot de walgelijke wereld van deze roman? De cultuur kritiseren is nuttig, maar niet eens zo gedurfd. Want de sfeer van dit boek vindt iedereen stuitend. Maar welk inhoudelijk weerwoord heeft Thomése eigenlijk te bieden? Anders gezegd, als een leeg ”ik” de diepste waarheid is, waarom dan fulmineren tegen het ”dikke-ik”?