Zonder verbeelding geen leven
Titel: ”De handboog der verbeelding”, Arjan Peters in gesprek met Hella S. Haasse
Uitgeverij: Querido, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 214 8034 3
Pagina’s: 80
Prijs: € 7,95.
Hella Haasse kan de ”grande dame” van de Nederlandse literatuur genoemd worden zonder dat het tegenspraak oproept. Wie meer wil weten van deze bijzondere schrijfster kan ”De handboog der verbeelding” ter hand nemen. Niet alleen leest het prettig, de mooie foto’s maken het boek ook leuk om door te bladeren. Wie ”Zwanen schieten” (1997) heeft gelezen, weet misschien nog dat in dat boek een boogschutter voorkomt. Hella Haasse ziet iemand die aan het oefenen is met de handboog en dat brengt haar verbeelding op gang. Vandaar de titel van deze bundel.
Voor wie Hella Haasse nog niet kent, kan deze bundel een duwtje in de rug zijn om nu eindelijk haar boeken eens ter hand te nemen. En voor wie haar werk kent, biedt het achtergrondinformatie en stimuleert het om ook haar minder recente werk te (her)lezen. ”Een nieuwer testament” (1966) bijvoorbeeld, dat ze zelf beschouwt als haar beste boek.
Hella S. Haasse (geboren in 1918) en Arjan Peters (geboren in 1963) zijn drie keer met elkaar in gesprek geweest. In 1998 voor het eerst. In 2003 ging Arjan Peters op herhaling, en in 2006 volgde het derde gesprek. De drie gesprekken zijn nu in interviewvorm weergegeven in ”De handboog der verbeelding”. De eerste twee zijn eerder in boekvorm gepubliceerd, het laatste alleen (en maar gedeeltelijk) als krantenartikel.
Persoonlijke relatie
Hella Haasse heeft veel historische romans geschreven, waarbij het opvallend is dat de verhouding tussen feit en fictie per boek anders uitpakt. Ze zegt daar interessante dingen over. „Bij historische romans moet je in de eerste plaats een persoonlijke relatie hebben tot het onderwerp: tot de figuren of het tijdperk. Bij mij heeft het altijd te maken met mensen, met persoonlijkheden. En hoewel ik me er zeer goed bewust van ben dat ik niet de levens van die mensen kan binnen dringen zodat ik er alles van kan weten, of zelfs die tijd helemaal kan aanvoelen of begrijpen, toch zijn er altijd vaste elementen waar je nooit onderuit kunt. Je moet opengebleven plekken invullen, je gaat deduceren en combineren, en je hebt je eigen interpretatie van gegevens. Dat alles bij elkaar maakt dat het ook bij die boeken (net als bij fictie, KR) voor het grootste deel draait om je eigen verbeeldingskracht.”
In een archief rondneuzen vindt Hella Haasse fascinerend. Het lezen van brieven en dagboeken geeft haar een gevoel van bijna lijfelijke nabijheid. Het stelt haar in staat te kijken via de ogen van tijdgenoten. Aan het laten spreken van die documenten gaf ze de voorkeur boven het schrijven van de grotendeels verzonnen historische romans uit haar vroegere periode.
„Ik denk dat veel wetenschappers, historici en anderen, steeds meer inzien dat een schrijver door intuïtie, en zijn specifieke manier om met gegevens om te gaan, soms ontdekkingen kan doen en waarheden kan vinden waar iedereen belang bij kan hebben. (…) Waarheden die iets verhelderen of een nieuw licht werpen op iets wat tot nog toe anders werd bekeken.”
Literaire journalistiek
Toen ik dit las, moest ik denken aan de hausse aan literaire journalistiek die we de laatste tien jaar meegemaakt hebben. Het begon misschien wel met ”Hoe God verdween uit Jorwerd” (1996) van Geert Mak, en ook de succesvolle boeken van Annejet van der Zijl (”Sonny Boy”) en Judith Koelemeijer (”Het zwijgen van Maria Zachea”) passen in die reeks.
Jarenlang is het onder historici gewoon geweest om strikt wetenschappelijke, dus objectieve geschiedschrijving na te streven. In 1986 hield de Groningse geschiedfilosoof Frank Ankersmit een pleidooi voor meer vrijmoedigheid in het omgaan met het begrip ”historische waarheid”. Ankersmit noemde als voorbeeld de historicus Johan Huizinga (1872-1945; schrijver van onder meer ”Herfsttij der Middeleeuwen”). Hij bestudeerde zijn bronnen en de literatuur heus grondig, maar vertrouwde bij het schrijven uiteindelijk vooral op zijn „historisch gevoel.”
Herman Walter von der Dunk gaat in zijn boek ”In het huis van de herinnering” nog een stap verder: hij vindt dat historici ook aandacht moeten hebben voor de persoonlijke en de collectieve herinnering. De moderne geschiedschrijving is volgens hem de straat op gegaan en heeft het individu en zijn herinneringen ontdekt. Grappig om te constateren dat maatschappelijke ontwikkelingen terug te vinden zijn in trends in de geschiedschrijving.
Bij het eerste gesprek was Hella Haasse, toen net tachtig, al een paar jaar bezig „het te laten overgaan”: ze wilde al haar energie wijden aan het schrijven en geen interviews meer geven. „Schrijven is mijn leven. (…) Daarom zal ik mijn oeuvre ook nooit als afgerond beschouwen.” De manier waarop een boek tot stand komt, noemt Hella Haasse zeer intuïtief. „Ik weet eigenlijk niet wat ik doe.”
Met potlood
Het schrijven is, denkt ze zelf, begonnen toen Hella Haasse als meisje van zes naar Nederland werd gestuurd om daar zonder ouders twee jaar te blijven. Ze zonk weg in fantasieën en ze las heel veel. Ze heeft nu nog de met potlood geschreven verhaaltjes over een angstig en eenzaam kind. Voor haar was de fantasie een voorwaarde om te kunnen leven. Ze werd een buitenstaander die heel goed kon waarnemen.
Het is verleidelijk om nog meer te citeren. Hella Haasse zegt interessante dingen over de tijd waarin ze leeft, over de ontoereikendheid van een (auto)biografie, over engagement, over lezen. En net als in haar boeken formuleert ze in deze interviews geestig en trefzeker.