Verlichting wilde een ‘reformatie’ zijn
Titel: ”Een veelzijdige verstandhouding. Religie en Verlichting in Nederland 1650-1850”
Auteur: Ernestine van der Wall (red.)
Uitgeverij: Vantilt, Nijmegen, 2007
ISBN 978 90 77503 73 7
Pagina’s: 454
Prijs: € 29,50.
De verlichting in de achttiende eeuw was een soort reformatie, zegt prof. dr. Ernestine van der Wall uit Leiden. „Er waren gelovigen die zeiden: om het christendom te redden, moeten we het een beetje verlichter maken.” De verhouding tussen godsdienst en verlichting staat de laatste jaren volop in de belangstelling. Alleen worden die twee in publieke debatten nogal eens tegen elkaar uitgespeeld. De verlichting verschijnt dan in z’n meest radicale, atheïstische variant. En religie wordt al gauw in verband gebracht met onfris fundamentalisme. Dat is jammer, zegt prof. dr. Ernestine van der Wall, want zowel verlichting als religie zijn rijkgeschakeerde verschijnselen. Niet voor niets heet de bundel die zij samen met Leo Wessels redigeerde: ”Een veelzijdige verstandhouding”. Het boek gaat over religie en verlichting in Nederland, in de periode tussen 1650 en 1850. Het verschijnt bij het tienjarig bestaan van het Centrum voor de Studie van Religie en Verlichting, dat in 1997 door Van der Wall werd opgericht.
Van der Wall (1953) promoveerde in 1987 te Leiden op een dissertatie over ”De mystieke chiliast Petrus Serrarius (1600-1669) en zijn wereld”. Sinds 1992 is ze als hoogleraar geschiedenis van het christendom verbonden aan de Leidse universiteit. Samen met Leo Wessels, hoogleraar cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit, redigeerde ze het boek, waaraan een twintigtal mensen uit diverse disciplines bijdragen leverden. Zo schrijft Jan de Vet over rigoureuze kerkkritiek, Ton Jongenelen over de dromen van de Amsterdamse kousenkoopman Pieter Bakker, René van den Berg over de „waakhond en luis in de pels” Johannes Barueth, Theo Clemens over de „ingehouden Verlichting” onder Nederlandse katholieken en Jan Wim Buisman over de vrouw, de Bijbel en de verlichting.
Het zijn historische opstellen gevolgd door bronteksten, zodat mensen -conform het verlichtingsideaal- zélf van ideeën kunnen kennisnemen. Van der Wall onderstreept dat de opstellen zelfstandig te lezen zijn. „Ze vormen geen inleidingen op de bronteksten.”
In ”Een veelzijdige verstandhouding” is een min of meer chronologische volgorde aangehouden. Van der Wall: „We zetten in met de late zeventiende eeuw, met Spinoza en de doorwerking van Descartes. Het accent ligt in de tweede helft van de achttiende eeuw, en het slotakkoord valt in de negentiende eeuw. We hebben ernaar gestreefd om niet alleen de verlichte stemmen, maar ook de tegenstemmen aan het woord te laten. Daarom is het laatste deel gewijd aan de antiverlichting, met Da Costa en Groen van Prinsterer.”
Hellenbroek
Wat de Leidse hoogleraar opvalt in de huidige discussies is „dat men vaak doet alsof de verlichting boven de wereld zweeft. Er wordt op een heel abstracte manier over gesproken. Terwijl de verlichting juist opkomt in een bepaalde historische setting. Neem de verlichtingsideeën over opvoeding, die zijn heel praktisch. Moet je een kind van vier jaar al een catechismus inprenten? Of kun je juist beter wachten tot het wat ouder is, zodat het zelf vragen gaat stellen? Men zag namelijk dat het nergens toe leidde om een kind op vierjarige leeftijd, onparlementair gezegd, met Hellenbroek om de oren te slaan. Daar worden kinderen moreel niet beter van. Het is een bekend criterium van verlichters: word je beter van kennis, word je deugdzamer? De verlichting wilde een praktisch hervormingsprogramma zijn. Dat is een interessant aspect, want veel mensen zien toch vaak wat oudere filosofen voor zich, die achter hun bureau alleen maar wat theoretische kwesties zitten uit te denken. Op dat punt heeft de verlichting heel duidelijk aanknopingspunten met het piëtisme, de vroomheidsbeweging die streefde naar de praktijk van godzaligheid. Alle twee wilden ze kerk en maatschappij hervormen, maar wel op hun eigen manier.”
Wat is voor u een opmerkelijke uitkomst van het onderzoek?
„Dat de verlichting een veelzijdig verschijnsel is, en godsdienst al evenzeer. Binnen de kerk staan sommigen heel afwerend tegenover de verlichting, anderen minder afwerend. Die pluriformiteit is belangrijk, ook voor vandaag.”
Zou je toch niet kunnen zeggen: religie en verlichting zijn twee polen, twee uitersten, het geloof tegenover de rede?
„Nee, ik denk dat er een opmerkelijke dynamiek is tussen die twee. Anders lijkt het net alsof je gelovigen hebt tegenover de verlichten, die dan ongelovig zouden zijn. Terwijl je heel verlichte mensen hebt gehad die in God geloofden. De laatste tijd wordt nogal veel aandacht besteed aan de radicale verlichting, met Spinoza als boegbeeld. Dat is op zichzelf prima, want die radicale verlichting is lange tijd onderbelicht geweest. Maar wat zo toch uit beeld lijkt te verdwijnen, zijn de gematigde varianten van de verlichting. En daar zitten ook gelovigen bij. Mensen die zeggen: om het christendom te redden, moeten we het een beetje verlichter maken. Want als we het christendom ouderwets laten, gaat het misschien ten onder. Dat apologetische motief keert telkens terug. Vanwege die nuance kun je verlichting en religie niet in twee kampen opdelen.”
Welke rol speelde de Reformatie in de tijd van de verlichting?
„Een belangrijke groep verlichters die zich op de Reformatie beroepen, zijn de zogeheten neologen. Dat zijn theologen die vanaf 1750 naar voren treden met verlichte ideeën. Zij beschouwen zichzelf als de opvolgers van Luther en Calvijn. Ze zeggen: wij hervormen het christendom nu, in de achttiende eeuw, zoals Luther en Calvijn dat in de zestiende eeuw hebben gedaan. In Nederland valt te denken aan Gerrit Hesselink en Jan Konijnenburg. In zijn ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” gaat Da Costa fel tegen de neologen tekeer, en naderhand heeft ook Abraham Kuyper zich tegen hen verzet. Waarom: deze mensen bevinden zich niet, zoals Spinoza en Voltaire, buiten de kerk. Neologen zijn opgeleide theologen, die nota bene beweren dat ze een nieuwe hervorming brengen. Een scheldwoord voor hen wordt dan ook: nieuwe hervormers. Eigenlijk wilden de neologen een soort Reformatie, maar dan in verlichte zin.”
Een beroep op Luther en Calvijn, daar moet de orthodoxe zijde toch gevoelig voor zijn geweest?
„Die gedachte ligt voor de hand, maar de neologen zeggen: Luther en Calvijn hebben de aangekoekte resten van het christelijke geloof verwijderd, wij moeten ook weer allerlei dogmatische resten in onze tijd verwijderen. De orthodoxie vindt juist dat wat de neologen weghalen essentieel is voor het geloof: het dogma van de predestinatie, van de erfzonde, van de verzoening door voldoening, van de eeuwige hel. En natuurlijk het punt van de status van belijdenisgeschriften, dat de hele negentiende eeuw doorgaat en al bij de neologen begint. Ben je onvoorwaardelijk gebonden aan die belijdenisgeschriften, of bestaat er een voortschrijdend inzicht? De neologen zien de belijdenisgeschriften als iets uit het verleden, ze vinden dat je zélf erover mag doordenken.”
Terwijl juist de orthodoxe richting zich ook verwant voelt met de Reformatie.
„Het interessante is dat beide groepen, om het nu toch een beetje polariserend te stellen, zich beroepen op de Reformatie. Beide denken in dat voetspoor verder te gaan. De orthodoxe groepering zegt: wij gaan qua ideeën door. Terwijl de neologen zeggen: wij gaan niet zozeer qua ideeën door, als wel in de manier waarop je met godsdienst omgaat. De ’reformatie’ van de neologen bestaat in het opruimen van allerlei leerstukken die men niet als noodzakelijk beschouwt. Ze staan een gezuiverd christendom voor, willen terug naar de eenvoudige godsdienst van Jezus.”
Uw boek is geschreven tegen de achtergrond van de huidige discussies over verlichting. Wat is voor u een belangrijk punt?
„Dan kom ik toch weer terug op de complexiteit van de verlichting, de veelheid aan dimensies. De verlichting komt tegenwoordig vooral ter sprake in verband met de Islam, maar ook naar aanleiding van spanningen in het christendom, bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Als je de verlichting alléén zou identificeren met de radicale variant, kunnen mensen denken: zo’n verlichting willen wij niet. Men wil dan überhaupt niets met de verlichting te maken hebben. Als je kunt laten zien dat er ook gematigde varianten zijn, kunnen gelovigen nu toch aan het denken worden gezet. Het zou jammer zijn alleen maar aandacht te besteden aan de atheïstische of agnostische verlichting.”