Tegenstelling
„Als hij in de duisternissen wandelt, en geen licht heeft, dat hij betrouwe op de Naam des Heeren.”
Jesaja 50:10 Worden Gods kinderen, die Hem vrezen en naar de stem van Zijn Knecht horen, zo hard gestraft om hun zonden die zij uit zwakheid doen, hoe vreselijk zal God dan de gruwelijke zonden van de kinderen van deze wereld straffen. Van hen die God haten en die de stem van Zijn knechten verachten.
Wereldse mensen denken soms dat zij vrijuit gaan. Zij blijven in hun vermakelijke zonden. Daarentegen worden Gods kinderen gestraft. Zij blijven zuchten in groot verdriet. Dan zijn de goddelozen verblijd, maar zij weten niet dat het hen zwaar zal treffen. „Want in des Heeren hand is een beker en de wijn is beroerd… doch alle goddelozen der aarde zullen Zijn droesemen uitzuigende drinken” (Psalm 75:9). Het verdriet dat Gods kinderen hier overkomt, neemt spoedig een einde. Maar het verschrikkelijke wee dat de goddelozen zal overkomen, zal in der eeuwigheid geen einde nemen.
Daarom moeten wij ons er niet aan stoten wanneer wij soms zien dat zij die God vrezen uiterlijk in een zeer droevige staat zitten, en dat de goddelozen in grote weelde leven. Dan moeten Gods kinderen de moed niet verliezen. Onze tekst zegt immers dat zij dan moeten vertrouwen op de naam des Heeren en steunen op hun God.
Joos van Laren,
predikant te Vlissingen
(”Twee en vijftigh predicatiën”, 1670)