Pennenstrijd over waarden versus nihilisme
Titel: ”Plagiaat. De polemiek tussen Menno ter Braak en Anton van Duinkerken”
Auteur: Ewout Kieft
Uitgeverij: Vantilt, Nijmegen, 2006
ISBN 90 75697 96 1
Pagina’s: 416
Prijs: € 26,95.
Menno ter Braak geldt als de grootste criticus uit de Nederlandse literatuur. Hij wordt gewaardeerd om zijn nietsontziende, ’eerlijk’ atheïstische denkwijze. Minder bekend is dat hij een belangrijk deel van zijn leven niet loskwam van de rooms-katholieke schrijver bij uitstek: Anton van Duinkerken. Menno ter Braak (1902-1940) en Anton van Duinkerken (1903-1968) kruisten ruim tien jaar lang de degens. Waarover? Over atheïsme en religie, over waarden versus nihilisme, over engagement versus oorspronkelijkheid. Van Duinkerken was een diep overtuigd rooms-katholiek. Hij was van mening dat alleen uit de ware religie -het christendom- waarden zijn af te leiden die houvast bieden en richting geven aan de samenleving; alleen het christendom spoort aan tot betrokkenheid bij cultuur en samenleving - vond Van Duinkerken.
Ter Braak wilde niets hiervan weten. Zijn geloofsbrieven kwamen erop neer dat waarheid niet te vinden is, dat religie misleidend en onverdraagzaam is; dat je als mens geroepen bent om ”oorspronkelijk” te zijn. De grote massa volgen, in welk engagement dan ook, is vals - aldus Ter Braak.
Over deze boeiende -en nog immer actuele- controverse schreef de literatuurhistoricus Ewout Kieft een uitstekend boek: ”Het plagiaat”. Het is de dissertatie waarmee hij in 2006 de doctorstitel verwierf. Wie belangstelling heeft voor de relatie tussen het christendom en de voortschrijdende moderniteit en voor de christelijke literatuur in het algemeen, zal dit boek gretig lezen. Het biedt een breed en levendig panorama van levensbeschouwelijke schermutselingen in vooral de jaren dertig.
Correctie
Kieft heeft zowel Ter Braaks als Van Duinkerkens intenties willen recht doen en is daarin uitstekend geslaagd. Zijn boek vormt in een aantal opzichten een correctie van het bestaande beeld van de Nederlandse literatuur in de vooroorlogse jaren.
Protestanten zijn geneigd vooral aan Opwaartsche wegen te denken als het gaat om christelijke literatuur in de jaren dertig. Dat is de focus geweest van bladen als Woordwerk, Bloknoot en ook wel van Liter. Dat is natuurlijk begrijpelijk. Opwaartsche wegen is hun regelrechte voorganger in het inmiddels grijze verleden van de eerste helft van de twintigste eeuw. De dissertatie van Hans Werkman uit 2005 over J. K. van Eerbeek (een auteur uit de kring rond Opwaartsche wegen) en Bloknootthemanummers over Hein de Bruin (1992) en Klaas Heeroma (1998) zijn voorbeelden van deze belangstelling voor het protestantse verleden.
Maar die blik is te beperkt. Althans, wanneer je het thema christendom en literatuur in brede zin wil bestuderen. Want ook de rooms-katholieken waren danig bezig met de literatuur in relatie tot de christelijke geloofsvisie. Mathijs Sanders vestigde hierop een paar jaar geleden de aandacht met zijn boek ”Het spiegelend venster. Katholieken in de Nederlandse literatuur 1870-1940” (2002).
Moederkerk
In de negentiende eeuw nam het rooms-katholicisme een hoge vlucht in de Nederlandse samenleving - vooral na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie halverwege de eeuw. Van 1890 tot aan de Tweede Wereldoorlog was er sprake van grote roomse activiteit op het terrein van de letteren. Anton van Duinkerken kwam uit die wereld voort, toen hij in de jaren twintig zijn eerste schreden zette op het pad der literatuur.
Het was voor hem niet zo gemakkelijk zich te ontplooien, omdat de moederkerk zich ook op dit terrein als een strenge autoriteit liet gelden. Daarbij vergeleken hadden de protestantse schrijvers het stukken eenvoudiger. Beeldbepalende rooms-katholieke schrijvers uit die tijd waren Pieter van der Meer de Walcheren en Gerard Bruning, om er slechts enkele te noemen. Zij waren geïnspireerd door een radicale vorm van rooms-katholicisme. Ze kritiseerden graag de gezapige cultuur in eigen kring en hoopten op een waar rooms-katholiek reveil in cultuur en samenleving.
Daarbij lieten zij hun oren niet hangen naar de moderne cultuur. Integendeel, volgens hen was er juist in de zich moderniserende samenleving een grote leegte aan het ontstaan, die het gevolg was van het loslaten van het christendom. Dat was ook de insteek van ’ketterjager’ Van Duinkerken.
Nihilisme
In het werk van Ter Braak ontdekte Van Duinkerken keer op keer deze leegte en zelfs de neiging tot een destructief nihilisme. Als Ter Braaks individualisme richtinggevend zou worden, wat moest er dan terechtkomen van de samenleving? De diagnoses die roomse critici ten beste gaven van de samenleving en de cultuur lijken overigens sterk op hedendaagse discussies over het gebrek aan bezieling in de samenleving. De nadruk op dragende waarden, op gemeenschapsbesef, op deugden en discipline, zoals je die vandaag tegenkomt bij auteurs zoals Ad Verbrugge, Andreas Kinneging, Gabriël van der Brink speelde ook toen een grote rol.
Het individualisme en het atheïsme van Ter Braak kon in die context natuurlijk op veel kritiek rekenen. Van Duinkerken wees keer op keer op het tekort van Ter Braaks denkwereld, maar hij kreeg het verwijt terug dat hij de vragen van de moderniteit niet diep genoeg peilde. Van Duinkerken leed niet aan het nihilisme, zeiden Ter Braak en zijn medestanders. Van Duinkerken zou een ”intellectueel geweten” missen. Hij zat welgedaan en onverschrokken op de rots van zijn onwankelbare geloof - en dat irriteerde.
Geraakt
Het voert te ver om alle momenten uit deze elf jaar durende pennenstrijd hier op te sommen. De polemisten kwamen natuurlijk ook geregeld op dezelfde punten terug. Opvallend is dat Ter Braak op een gegeven moment zelf ook vond dat de christelijke levensbeschouwing hem iets te zeggen had; dat de diepste waarden uit zijn wereldbeeld daarmee samenhingen. Treffend is ook dat Van Duinkerkens geschriften hem werkelijk hebben geraakt, als iets wat hij niet zomaar kon afdoen als onbelangrijk. Hij liet zich wel denigrerend over Van Duinkerken uit tegenover vrienden, maar Kieft laat zien dat deze discussie ondanks dat erg veel voor Ter Braak heeft betekend. Er is zelfs een korte periode geweest waarin de twee kemphanen vriendschappelijke contacten onderhielden, maar dat duurde niet zo heel lang.
Interessant is ook dat Kieft door zijn invalshoek correcties pleegt bij de biografieën van Marsman en Ter Braak, geschreven door respectievelijk Jaap Goedegebuure en Léon Hanssen. Goedegebuure heeft Marsman willen vrijwaren van meer dan oppervlakkige sympathie voor Van Duinkerken en het christendom, wat ook geldt voor Hanssen ten opzichte van Ter Braak.
Maar er zijn wel meer correcties bij deze twee biografieën, die het notenapparaat van Kiefts studie zeer avontuurlijk maken.
Leidraad
De actualiteit van dit boek -afgezien van de grote historische waarde- ligt in de bezinning op de christelijke literatuurkritiek vandaag. Ter Braak en Van Duinkerken waren denkers van formaat. Veel denklijnen, argumentaties en visies die je in vergelijkbare vorm tegenkomt in hedendaagse romans en essays, hebben zij in de jaren dertig tot het einde toe doordacht - tot op hun heilloze of armzalige eindpunten. Dat kan een leidraad zijn voor het doorlichten van hedendaagse literatuur en verwante verschijnselen.