Kuitert
„Als ik verder heb gezien dan anderen, komt dat doordat ik op de schouders van reuzen stond.” Deze beroemde zin vloeide in 1676 uit de pen van de Britse natuurkundige Isaac Newton. Hij mag zeker een van de belangrijkste wetenschappers aller tijden genoemd worden. De uitspraak typeert zijn bescheidenheid.
Zou Newton ooit het Franse stadje Chartres bezocht hebben? Ruim vier eeuwen eerder maakten de beroemde glazeniers een schitterende rij van vijf vensters boven het zuidportaal van de kathedraal. Vier daarvan beelden uit wat Newton schreef: dwergen op de schouders van reuzen. Zoals het linkervenster: de evangelist Lukas op de schouders van de profeet Jeremia. Verderop zit Mattheüs boven op de rug van Jesaja. De profeten zijn minstens anderhalf keer langer dan de evangelisten. Vanaf de grond lijken de nieuwtestamentische figuren inderdaad dwergen.De boodschap is helder: het Oude en het Nieuwe Testament vormen een eenheid en het ruime uitzicht dat de evangelisten kunnen bieden, danken ze aan hun positie boven op de schouders van de profeten. De glazenmakers hebben dit niet zelf bedacht, ze borduurden voort op het gedachtegoed van Bernardus van Chartres, die een eeuw eerder rector was van de hogeschool ter plaatse en voor het eerst het beeld van de reuzen en de dwergen gebruikte.
De uitspraak zegt niet alleen wat van de bescheidenheid over eigen prestaties, maar ook over het belang van historisch besef. Wie meent altijd met originele ideeën te kunnen komen en daarbij meteen af te kunnen rekenen met het verleden, trekt snel een te grote broek aan.
Zoiets overkomt de theoloog dr. H. M. Kuitert, die recent in Trouw een dreun geeft op een aambeeld waar hij eerder op geslagen heeft. De evolutieleer van Kuitert luidt als volgt: „Eerst waren er mensen, toen religies, toen goden, en toen was er God. Ieder kan het narekenen, want het kan eenvoudig niet anders.” In een lang betoog laat Trouw hem zijn stelling uiteenvouwen. Stap voor stap probeert hij de lezer ervan te overtuigen dat het geloof in God niet meer is dan verbeelding, een gedachte.
Kuitert maakt daarbij een andere keuze dan Newton. Als een natte deken schudt hij de ”erfenis van oma” van zich af. Hij ervaart dat als een bevrijding. De verlichting heeft hem geleerd oude waarheden te ontmaskeren door ze te toetsen aan het menselijk verstand. De redenering is verrassend simpel: „Liep Jezus echt op het water? Kan niet, mensen kunnen niet op het water lopen.” En je kunt toch niet voor waar houden wat voor je besef onmogelijk is, oordeelt hij.
De valkuil waarin Kuitert is getrapt, betekent ook een gevaar voor de gereformeerde gezindte. Jongeren weten minder van en hechten minder waarde aan de belijdenisgeschriften. Waarom zou je Augustinus’ ”Stad Gods”, Calvijns ”Institutie” of A Brakels ”Redelijke Godsdienst” doorploegen? Waarom zou iets waar zijn omdat Voetius of Hellenbroek er zo over dacht? De dorre dogma’s uit het verleden verduisteren juist het zicht op wie God werkelijk is, menen ze.
Toegegeven, vroeger waren er ook dwaalgeesten, en nieuwe inzichten zijn niet per definitie bedrieglijk. Maar wie zich voortdurend beroept op voortschrijdend inzicht verliest zijn geloofwaardigheid, zoals de Jehova’s getuigen, die steeds de datum van de wederkomst bijstelden.
Wie niet op de schouders van betrouwbare voorvaderen wil klimmen, moet zelf stevig in zijn schoenen staan. Kuitert klampt zich vast aan de rede. Hij kan niet uit het platlanddenkraam van de ratio klimmen, maar ziet over het hoofd dat zijn verstand een strohalm is. Boven het artikel staat: ”Zien wat geloven is”, maar de essentie van zijn betoog is dat hij, evenals de apostel Thomas, alleen wil geloven wat je kunt zien. De rest, het onzichtbare en dus ook de Onzienlijke, is slechts verbeelding, denkt hij.
Nee, dan Newton. Die lette juist op wat hij niet kon zien of nog niet gezien had: „Ik weet niet wat de wereld van me denkt, maar ik ben slechts geweest als een jongen die op het strand speelt en zich vermaakt door een nog gladdere kiezel of mooiere schelp te vinden, terwijl de grote oceaan van de waarheid onontdekt voor mij lag.”
De auteur is adjunct-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.
Reageren aan scribent? gedachtegoed@refdag.nl.