Ketterjacht op foute Nederlanders
Titel: ”De Bijzondere Rechtspleging 1944-1952. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs”
Auteur: Henk Eefting
Uitgeverij: Aspekt, Soesterberg, 2007
ISBN 978 90 5911 528 6
Pagina’s: 453
Prijs: € 24,95.
Na de bevrijding van het zuiden in 1944 en die van de overige delen van Nederland in 1945 zag de regering zich gesteld voor het probleem van berechting van politieke misdadigers en collaborateurs. Hoe moest men handelen met hen die lid waren geweest van de NSB en de SS of anderszins met de vijand hadden samengewerkt? Daartoe was reeds in Londen het Besluit Bijzondere Rechtspleging genomen. De bedoeling hiervan was de voorkoming van een bijltjesdag en de beoefening van een rechtspraak die snel, streng en rechtvaardig moest zijn. In ”De Bijzondere Rechtspleging 1944-1952” beschrijft Henk Eefting het functioneren van deze bijzondere rechtspleging, waarbij hij uitvoerig ingaat op de jaren vóór 1944. Hierbij komen onder meer de geschiedenis van de NSB en de Nederlandse Waffen-SS aan de orde. Een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan de naoorlogse lotgevallen van kinderen van NSB-ouders. Tevens wordt, ter vergelijking, ingegaan op de zuiveringen in België. In 2003 schreef Eefting ”De achterkant van de bevrijding. Een NSB-boer in Drenthe”, een boek over zijn vader, die lid was van de NSB.
Een veelbesproken figuur uit het nieuwe boek is koningin Wilhelmina. Voor haar vertrek naar Engeland kan Eefting weinig waardering opbrengen, al erkent hij haar betekenis als symbool van het verzet. Haar staatkundige kwaliteiten acht hij echter gering. Eveneens heeft hij weinig goede woorden over voor haar ondemocratische vernieuwingsideeën, terwijl ook persoon en karakter van de koningin hem niet sympathiek zijn. Sympathie heeft hij evenmin voor prins Bernhard, die zich in deze oorlogsjaren gedroeg als onder en boven de wet staande. Scherpe kritiek is er ook op de vlucht van de ministers naar Engeland die, samen met de koningin, de arrogantie hadden hun in de steek gelaten landgenoten voor te schrijven hoe zij zich tegenover de bezetter moesten gedragen. Aldus Eefting.
Goed-fout
Vanaf het begin heeft de bijzondere rechtspleging, waarop het voormalig verzet een groot stempel heeft gedrukt, in het teken van goed en fout gestaan. Goed was het verzet waaraan, zo wilde men geloven, bijna heel het volk op enigerlei wijze meegedaan had, en fout de rest die de kant van de Duitsers had gekozen. Deze landverraders moesten streng worden gestraft. De toon hiertoe was gezet door de woorden van koningin Wilhelmina dat in een bevrijd Nederland geen plaats meer was voor de handvol verraders. Voor het latere inzicht dat de overgrote meerderheid van de bevolking goed noch fout was, maar slechts geprobeerd heeft te overleven en zich aan te passen (men noemt dit accommodatie) was toen nog geen plaats.
De arrestatie van ”landverradelijke elementen” gebeurde niet door het bevoegde militair gezag maar door leden van de Binnenlandse Strijdkrachten, „een bonte verzameling van echte illegalen, avonturiers, relschoppers en gelukzoekers”, waardoor men arrestaties niet in de hand kon houden. Het aantal landgenoten dat in afwachting van een proces in verblijfs- en interneringskampen werd ondergebracht was groot: naar schatting 200.000 mensen die verspreid over het hele land voor kortere of langere tijd in 130 kampen waren opgesloten.
De omstandigheden in deze kampen waren veelal vreselijk. Erbarmelijke hygiënische omstandigheden en brute mishandeling (in 63 van de 130 kampen kwam excessieve mishandeling voor door kampbewakers die hun primitieve instincten de vrije loop lieten) hebben velen groot leed toegebracht.
Onthutsend
De auteur geeft een onthutsende bloemlezing van door hem verzamelde getuigenissen over de wantoestanden in een aantal kampen. Zo noemt hij de tyfusepidemie in Ommen, waaraan 120 mensen overleden. Berucht was het Kamp Westerbork, waar zich afschuwelijke taferelen hebben afgespeeld. Schokkend zijn ook de getuigenissen van de wreedheden en vernederingen die gedetineerden vaak moesten ondergaan. Een voorbeeld hiervan is de behandeling van een voormalig commandant van de WA in de Scheveningen. In zijn door Eefting in extenso opgenomen ”Verslag over mijn mishandelingen in de strafgevangenis te Scheveningen in de periode van 25 juni tot begin augustus 1945” schrijft deze hoe hij door leden van de Binnenlandse Strijdkrachten bewusteloos geslagen werd en vernederingen moest ondergaan die hier maar beter onvermeld kunnen blijven.
Vanaf het begin hebben zich tegen de toestanden in de kampen stemmen verheven. Een daarvan was die van ds. H. G. Moll van Charante, geestelijk verzorger in meerdere kampen. In een rapport aan de hervormde synode van februari 1945 schrijft hij „dat de behandeling van politieke geïnterneerden op vele plaatsen niet overeenstemt met het geldende staatsrecht, niet voldoet aan die normen van menselijkheid, die in overeenstemming zijn met de Nederlandse volksaard, in genen dele beantwoordt aan de maatstaven van het evangelie en er evenmin op berekend is de zedelijke verheffing der gevangenen te bevorderen.”
Het is niet verwonderlijk dat Eefting uiterst kritisch staat tegenover de bijzondere rechtspleging. Zij was een rechtstaat onwaardig en zijn conclusie is duidelijk: „De Bijzondere Rechtspleging is in meerderheid een afrekening, een wraakneming, soms niet minder dan een Inquisitie (ketterjacht) geweest.”
In het verlengde hiervan, en dat geeft aan zijn boek een bijzonder karakter, pleit de auteur voor erkenning van het leed en de schade die de bijzondere rechtspleging aan de ”fouten” (door hem steeds van aanhalingstekens voorzien) en hun nazaten en eigenlijk heel het land heeft berokkend; hierbij denkt hij ook aan financiële vergoedingen. Daartoe roept hij de ”fouten” en hun kinderen op zich met hem persoonlijk in verbinding te stellen.
Toon en stijl
De beoordeling van Eeftings boek is moeilijk. Ongetwijfeld is de bijzondere rechtspleging geen fraaie bladzij in onze geschiedenis geweest en is Eeftings aanklacht veelszins gerechtvaardigd. Het is echter jammer dat toon en stijl niet altijd even waardig en evenwichtig zijn. Minder felheid en minder polemiek, hoe begrijpelijk ook bij een onderwerp dat nog steeds gevoelig ligt en waarbij de auteur zich persoonlijk betrokken gevoelt, waren de overtuigingskracht en de zuiverheid van de aanklacht ten goede gekomen.
Merkwaardig is het dat de auteur veelvuldig de begrippen ”goed” en ”fout” hanteert, maar de oratie (1983) van historicus J. C. H. Blom, ”In de ban van goed en fout? Wetenschappelijke geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland”, nergens vermeldt.
Eeftings boek, voorzien van een aantal veelzeggende foto’s en documenten, is zeker interessant en waardevol, leest bovendien vlot, maar het is aan te raden het met enige reserve te lezen.