Herwaardering voor joods erfgoed
Titel: ”Abraham zien. Israël gezien door schrijvers in het westen”
Auteur: Bert Engelfriet
Uitgeverij: Aspekt, Soesterberg, 2006
ISBN 90 5911 535 5
Pagina’s: 294
Prijs: € 22,95.
Zijn grote voorliefde voor Willem Bilderdijk, de vader van het Nederlandse Réveil, steekt Bert Engelfriet niet onder stoelen of banken. In 1996 promoveerde hij op Bilderdijk en het jodendom en ook in artikelen van zijn hand waart de geest van Bilderdijk rond. Hetzelfde geldt van zijn boek ”Abraham zien. Israël gezien door schrijvers in het westen”. Keer op keer komen we daarin de naam van zijn grote inspirator tegen. Ik had tijdens de lezing van dit boek dezelfde ervaring die ik met de geschriften van Bilderdijk opdeed: boeiend maar soms ook enigszins vermoeiend. Het boeiende van dit boek zit ’m vooral in de thematiek die Engelfriet aansnijdt. Zijn hoofdthema is de overtuiging dat de geschiedenis van Europa door de verbreiding van het christendom en door de joodse diaspora met Israël verbonden is. Jezus was een jood, evenals de eerste christenen. Europa heeft de Bijbel ontvangen via het jodendom en met name daardoor heeft onze beschaving haar hoge vlucht kunnen nemen.
In de huidige Europese cultuur wordt echter afstand genomen van deze joods-christelijke wortels en het regelrechte gevolg daarvan is de om zich heen grijpende crisis op het terrein van normen en waarden. Engelfriet is van mening dat de westerse beeldvorming van het jodendom dikwijls onjuist en onzorgvuldig is geweest. Na de stichting van de staat Israël is de berichtgeving uit het Midden-Oosten al even eenzijdig en tendentieus.
In dit boek wil de auteur scheve beelden uit het verleden en in het heden aan de kaak stellen en stereotiepe beeldvorming ontmaskeren. Hij doet dat door een tiental portretten te tekenen van denkers en dichters, theologen en filosofen die zich over het oude volk hebben uitgelaten. Op zijn eigen karakteristieke manier vraagt hij aandacht voor een veelkleurige en geschakeerde portrettengalerij, waarbij de namen passeren van theologen als Jacob Revius uit de zeventiende eeuw tot Frank de Graaff uit de twintigste eeuw, van de verlichte Immanuel Kant tot de bestrijder van de verlichting Isaäc da Costa, van de joodse roman- en verhalenschrijver Franz Kafka tot de begenadigde joodse schilder Marc Chagall.
Revius
Het is ondoenlijk alle portretten in deze recensie te beschrijven. Ik beperk me tot een tweetal bijdragen, die me intrigeerden. Ruime aandacht besteedt Engelfriet aan de predikant-dichter Jacob Revius (1586-1658). Net als andere calvinisten heeft Revius bijgedragen aan de herwaardering van het Oude Testament, waardoor een gunstiger klimaat ontstond voor de joods-christelijke betrekkingen. Revius kreeg vooral bekendheid door zijn sonnet ”Hy droech onse smerten”, met de gevleugelde woorden: „T’en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten” als beginregel.
Vooral na de Tweede Wereldoorlog is deze dichtregel keer op keer gebruikt om te laten zien dat het Nederlandse gereformeerde protestantisme heus wel aandacht en liefde voor het joodse volk koesterde. Revius zou de intentie hebben gehad om de schuld van de joden aan de kruisdood van Jezus te relativeren, aangezien het verzet tegen Jezus en Zijn genade in het hart van ieder mens leeft. Met professor Strengholt plaatst Engelfriet vraagtekens bij deze uitleg van Revius’ woorden. Met evenveel recht kan worden gezegd dat Revius de verantwoordelijkheid van de Romeinen rond de dood van Jezus wilde relativeren. We lezen immers ook: „T’en sijn de crijchs-luy niet”…
Engelfriet wil die kant niet op, aangezien de Twaalf Artikelen nadrukkelijk wijzen op de rol van de Romeinen in het proces om Jezus. Ook in de uitleg die onze Heidelbergse Catechismus geeft aan deze zinsnede uit de Apostolische Geloofsbelijdenis wordt de schuld bij de Romeinse rechter Pontius Pilatus gelegd. Volgens Engelfriet hebben zowel het Apostolicum als de Heidelberger op deze wijze paal en perk gesteld aan het anti-judaïsme van de Rooms-Katholieke Kerk. Deze conclusie is echter te weinig onderbouwd en wordt wat mij betreft ook ten onrechte getrokken. De Twaalf Artikelen behoren immers ook tot het geloofsgoed van de rooms-katholieke traditie. Voor zover ik kan zien heeft noch het vroegchristelijke Apostolicum, noch het reformatorische belijdenisgeschrift uit Heidelberg ook maar enigszins bijgedragen aan de inperking van het anti-judaïsme.
Kuyper
Boeiend vond ik ook het hoofdstuk waarin Engelfriet de gelijkberechtiging en emancipatie van de joden gedurende de negentiende eeuw beschrijft. De reacties van Bilderdijk, Da Costa en Capadose waren fundamenteel anders dan die van Groen van Prinsterer en vooral van de zeer invloedrijke Abraham Kuyper. Engelfriet heeft grote waardering voor Da Costa, de leerling van Willem Bilderdijk. Anders dan tijdgenoten en geschiedschrijvers beweren, is Da Costa niet overgegaan tot het christendom, maar een jood gebleven, die „tot de Messiaanse kern van het jodendom is doorgedrongen.” Weliswaar heeft hij afscheid genomen van de synagoge, maar hij heeft het jood-zijn ook daarna beschouwd als een voorrecht en zijn verbondenheid met de joodse natie is gebleven.
Deze opvatting was een doorn in het oog van Abraham Kuyper, die meende dat elke jood die tot bekering kwam afstand moest nemen van zijn joodse bestaan. In de visie van Kuyper was voor joden in feite geen plaats, noch in theologisch, noch in politiek opzicht. Joden en liberalen stonden hem in de weg in zijn streven het gereformeerde volksdeel te reorganiseren. De grote voorman van de neogereformeerden was beducht voor de invloed van het joodse erfgoed. Zijn bestrijding van Messiasbelijdende joden als Isaäc da Costa was zonder meer gênant. De keuze voor Jezus impliceert de keuze tegen het jodendom en het „zaad van Abraham” heeft als natie geen bijzondere toekomst.
Confronterend
Engelfriet herinnert ons indringend aan de joods-christelijke wortels van onze westerse cultuur. Zijn boek toont tegelijkertijd aan hoe snel en hoe gemakkelijk de onschatbare waarde van deze traditie momenteel wordt verkwanseld.
Maar niet alleen de eigen tijd wordt onder kritiek gesteld. Het schokte mij opnieuw te vernemen hoezeer kerk en synagoge uiteengegroeid zijn in de loop der eeuwen. Hoewel jodendom en christendom van oorsprong één zijn -op een unieke wijze aan elkaar verwant- lagen en liggen ze toch voortdurend met elkaar overhoop. Vooroordelen en misverstanden spelen daarbij een grote rol. Als de ogen van de kerk geopend zouden worden voor haar diepe verbondenheid met het joodse volk, zou dat grote winst betekenen voor zowel christenen als voor joden. In de confrontatie met de feiten en de achtergronden daarvan ligt voor mij de waarde van deze publicatie.
Bij sommige conclusies kan men een vraagteken plaatsen. Het is merkbaar dat de auteur niet alleen in de leer is geweest bij Bilderdijk, maar ook bij de Hattemse cultuurfilosoof dr. F. de Graaff, wiens denkbeelden verrassend, maar ook wel eens speculatief waren. De onnodige excursen en zijlijntjes belemmeren de consistentie en voortgang in het boek. Daardoor is de lezing ervan niet alleen boeiend maar af ten toe ook wel een beetje vermoeiend.