Zuil sluit presentie in samenleving niet uit
Het bestaan van een zuil hoeft presentie in de samenleving niet uit te sluiten, vindt prof. dr. Henk Jochemsen. Hij pleit voor het gelijktijdig hanteren van verschillende modellen voor de verhouding tussen het Evangelie en de cultuur.
De plaats van religie in het publieke domein is onderwerp van veel discussie. Vorige week sprak onder anderen minister Plasterk hierover op een bijeenkomst van het Platform Waarden en Normen. Volgens krantenverslagen werd daar een pleidooi gevoerd voor ontzuiling van het reformatorische/gereformeerde volksdeel. Dr. ir. J. van der Graaf corrigeert dat (RD 10-10) door op te merken dat ervoor gepleit werd verzuilde houdingen en mentaliteiten te doorbreken. Hij sluit zich daarbij aan. Verzuiling is vaak een afsluiting en afscherming geworden en houdt in dat we onze opdracht naar de samenleving verzaken. Inderdaad, dat doet zich voor. Of Van der Graaf nog een rol voor de zuilen ziet, blijft onduidelijk. En moet de confrontatie met de samenleving dan alleen door individuen en door de kerken als geheel plaatsvinden? Of is er voor zuilen als een vorm van civil society nog een rol weggelegd?Ik denk dat we in deze al langer lopende discussies ervoor moeten waken dat we niet in onnodige tegenstellingen denken. Alsof het bestaan van een zuil per definitie betekent dat er geen presentie is in de samenleving. Alsof de noodzakelijke verkonding van het Evangelie met de oproep tot bekering wel moet inhouden dat we als christenen niet samenwerken met mensen met andere geloofsovertuigingen.
Drie modellen
Mijns inziens verdient het aanbeveling om in deze thematiek een drietal modellen te hanteren voor de verhouding tussen het Evangelie, Gods Woord, en de cultuur, en daarmee ook voor de opstelling van christenen in deze samenleving. Ik doel op drie modellen die aansluiten bij het calvinistische drievoudige gebruik van de wet. Deze drie verhoudingen zijn kort aan te duiden als: het Evangelie als verbetering van de cultuur, als kritiek op de cultuur en als heiliging van de cultuur.
In het eerste model trachten christenen, naast anderen, in de samenleving verbeteringen te bewerkstelligen zodat de waarden en normen van Gods Woord beter gestalte krijgen in maatschappelijke verhoudingen en het leven van mensen. Ze trachten ongerechtigheid, bijvoorbeeld in verkeerde wetten en verstoorde verhoudingen, tegen te gaan en nood van mensen te lenigen, ook daar waar de directe oorzaken niet weggenomen kunnen worden. Dit kan via de politiek maar ook via particulier initiatief, bijvoorbeeld van hulpverlening en sociale veranderingen, en via diaconale activiteiten van kerken. Alles wat goed en schoon en waar is, heeft ten diepste God als Schepper en Onderhouder als bron en overal waar die waarden bevorderd worden, straalt iets door van Zijn heerschappij en genade.
In het tweede model, Evangelie als kritiek op de cultuur, gaat het om het uitdragen van het Evangelie met woorden die ontleend zijn aan het Woord. Het Evangelie nodigt ieder mensenleven en iedere samenleving uit onder ogen te zien dat dit leven niet is zoals het bedoeld is en dat vanuit de mens ook nooit zal worden. Het stelt ieder mens en iedere samenleving onder de kritiek van Gods Woord om zo mensen te leiden tot bekering en geloof in Christus en tot navolging van Hem. Deze benadering benadrukt de radicaliteit van de zonde, het bederf van de schepping en de fundamentele breuk tussen alle menselijke moraal en het Koninkrijk van God. Dit model zal zich vooral tonen in allerlei vormen van verkondiging en evangelisatie vanwege kerken en gemeenten. Maar het kan op een bepaalde manier ook naar voren komen in allerlei vormen van (publiek) debat, bijvoorbeeld in politieke debatten, vooral wanneer duidelijke principiële kwesties aan de orde zijn.
Vernieuwing
In het derde model, het Evangelie als heiliging van de cultuur, gaat het om voorbeelden van christelijk leven, om praktijken waarin in onvolkomenheid en in voorlopigheid iets zichtbaar kan worden van Gods heil en Zijn heilzame bedoelingen. In dit model staat de overtuiging centraal dat in het Koninkrijk van God de schepping en de cultuur ook naar hun materiële zijde verlost en vernieuwd zullen zijn. De verlossing betekent niet het opgeven van de geschapen en culturele werkelijkheid, maar de vernieuwing ervan (vgl. Openbaring 21:24-26). Dit houdt in dat de oorspronkelijke bedoeling ervan gestalte krijgt. Dit vereist dat het leven, de levensverbanden en alle schepselen betrokken worden op God en zo hun bestemming vinden. Christenen worden geroepen iets daarvan reeds nu gestalte te geven, ook al zal dat altijd stukwerk blijven. Zo kunnen bijvoorbeeld kennis en vaardigheden, zoals vormen van geneeskunde, maar ook kunstvormen en technieken uit de diverse culturen door het Evangelie worden getransformeerd, geheiligd tot dienstbaarheid aan het Koninkrijk van God en daarmee aan het heil van mensen.
Naar mijn overtuiging dienen we als christenen, met erkenning van onderscheiden verantwoordelijkheden van kerken en maatschappelijke verbanden, alle drie de modellen te volgen en die niet tegen elkaar uit te spelen. Met name in het derde model kan een levensbeschouwelijke zuil een belangrijke rol spelen.
Hoewel deze modellen niet direct gaan over de houding van de overheid tegenover de georganiseerde religie, zouden ze in de bezinning daarop wel behulpzaam kunnen zijn. Het voert echter te ver om dat nu uit te werken.
De auteur is directeur van het Prof. dr. G. A. Lindeboom Instituut. Hij schrijft dit artikel op persoonlijke titel.