Opinie

Vijftig jaar ruimtevaart

De ruimtevaartwereld heeft donderdag een feestje, met een Russisch tintje. Op 4 oktober 1957 slagen Sovjetingeneurs erin om een fraai gepolijste aluminium bol met een doorsnee van 58 centimeter en een gewicht van 83 kilo in een baan om de aarde te brengen. Daarmee draait dan de eerste satelliet, de Spoetnik 1, in vrijwel gewichtsloze toestand om de planeet en dat markeert de start van een tijdperk. Nu dat vijftig jaar duurt, valt er best een balans op te maken.

4 October 2007 11:26Gewijzigd op 14 November 2020 05:09

In de eerste plaats kan in elk geval gezegd worden dat ruimtevaart niet direct verbroedert. Op het hoogtepunt van de Koude Oorlog proberen Russen en Amerikanen elkaar de loef af te steken met inderhaast ontwikkelde raketten die met wisselend succes richting ruimte gaan. Soms komen ze niet eens van de grond. Als de Russen al een Spoetnik 2 met hondje Lajka aan boord rond de aarde hebben laten cirkelen, stort een maand later, in december 1957, de eerste Amerikaanse raket bij de lancering nog volledig in. Drie jaar later komen 120 Russen om als een raket voor de lancering ontploft. Vervolgens hebben ze weer doorslaand succes als ze in april 1961 de eerste mens, Joeri Gagarin, in een baan om de aarde brengen.Het ergste dat de Amerikanen dan nog kan overkomen, denken ze, is een onverwacht en onaangekondigd bericht dat de eerste Rus op de maan staat. Daarom stelt John F. Kennedy in september 1962 met enig vertoon dat Amerika zich inscheept voor een reis naar de maan, hoe moeilijk dat ook is. „En derhalve vragen wij, terwijl we de zeilen hijsen, Gods zegen voor het hachelijkste en gevaarlijkste en grootste avontuur waarvoor de mens zich ooit heeft ingescheept”, voegt hij eraan toe. Nu loopt die reis, met Armstrong in juli 1969 als eerste mens op de maan, goed af, maar dat kan niet van alle bemande Amerikaanse ruimtereizen gezegd worden.

Op die balans staan dan ook, naast triomfen, nogal wat verliezen van mensenlevens. Niet alleen aan Russische zijde. Met verbijstering zien duizenden toeschouwers hoe de spaceshuttle Challenger in januari 1986 nog geen 2 minuten na de lancering explodeert. Eveneens met man en muis vergaat in februari 2003 het ruimteveer Columbia; dit keer bij terugkeer naar de aarde.

Op de verlies-en-winstrekening van vijftig jaar bemande ruimtevaart prijkt evenmin vette wetenschappelijke winst. Dat behoeft amper betoog. Het bewijs is het makkelijkst uit het tegendeel af te leiden. De Russen hebben met hun ruimtestation Mir vijftien jaar lang een door kosmonauten bewoond buitenaards laboratorium gehad, maar wetenschappelijke doorbraken in de categorie Nobelprijswaardig heeft dat nooit opgeleverd. Het was hoofdzakelijk pappen en nathouden, op het laatst met name om brandjes te blussen.

Uiteindelijk blijkt dat noch Europa, noch de Verenigde Staten, noch de voormalige Sovjet-Unie in z’n eentje zo’n ruimtelab kan betalen. Dat leidt begin deze eeuw tot de bouw van een internationaal ruimtestation, waar ze alle drie in meedoen.

Echte winst is er vooral geboekt op het terrein van de onbemande ruimtevaart: gewoon met een raket een satelliet in een baan om de aarde brengen, of op Mars, Jupiter of Venus afsturen. Dat laatste heeft de kennis van het zonnestel en het heelal met sprongen doen toenemen. En zonder die eerste groep satellieten is goede meerdaagse weersverwachting, betrouwbare waarneming van veranderende poolijskappen en plaatsbepaling per gps en tomtom, om maar wat te noemen, ondenkbaar. Gelukkig hoeft niemand daarvoor de aarde te verlaten.

John F. Kennedy zag het goed: bemande ruimtevaart is een hachelijke onderneming. Tel daarbij op het minimale nut en het is zeer de vraag of een land daar nu de zeilen voor moet hijsen en Gods zegen voor moet vragen.

Meer over
Commentaar

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer