Kerk & religie

„Openbaring sluit intolerantie uit”

Twee hoogleraren, prof. dr. J. Muis en prof. dr. A. W. J. Houtepen, zijn dinsdagavond met elkaar in debat gegaan over de stelling: „Voor ons kennen van God is Gods openbaring in Christus normatief.”

Kerkredactie
18 September 2002 10:45Gewijzigd op 13 November 2020 23:49
UTRECHT - De Gereformeerde Theologische Studentenvereniging Voetius organiseerde dinsdag in Utrecht een theologisch dispuut. Twee hoogleraren, prof. dr. J. Muis (l.) en prof. dr. A. W. J. Houtepen, kruisten de degens over de stelling: „Voor ons kennen van
UTRECHT - De Gereformeerde Theologische Studentenvereniging Voetius organiseerde dinsdag in Utrecht een theologisch dispuut. Twee hoogleraren, prof. dr. J. Muis (l.) en prof. dr. A. W. J. Houtepen, kruisten de degens over de stelling: „Voor ons kennen van

Aan de Utrechtse Nieuwegracht organiseerde de Gereformeerde Theologische Studentenvereniging Voetius een theologisch dispuut, een intellectueel steekspel tussen twee personen waarbij de één argumenten voor en de ander argumenten tegen een stelling probeert aan te voeren.

De hervormde theoloog dr. Muis, hoogleraar systematische theologie in Utrecht, toonde zich een voorstander van de stelling. Hij sprak van de „beslissende openbaring binnen de christelijke gemeente, de norm waarmee ware en valse voorstellingen van God uit elkaar worden gegooid. Om God te kennen, zijn we aangewezen op het getuigenis van Israël en de nieuwtestamentische gemeente. Dit getuigenis wordt door de Geest gebruikt om de gemeenschap met Christus te verwekken. Met dit uitgangspunt zien we echter ook buiten deze openbaring gebeurtenissen en verbanden die we als werk van God kunnen herkennen.”

De rooms-katholieke theoloog dr. Houtepen voelde zich niet thuis bij de geformuleerde stelling. Hij vindt dat christenen niet moeten doen alsof ze de enigen zijn die zich „op Godskennis hebben geabonneerd. Dan zou de kennis van God alleen voor hen toegankelijk zijn, en dat doet tekort aan het publieke karakter van het christelijk geloof.”

Wel wil Houtepen spreken over het „unieke” van het christelijk geloof -„het geloof dat God de Lijdende Rechtvaardige als het voertuig van Zijn liefde gebruikt”-, maar de term ”openbaring” moet volgens hem beslist worden vermeden. „Dat woord heeft al zo veel misverstanden opgeroepen en zo veel ellende in de wereld veroorzaakt. Spreek je over openbaring, dan lijkt het alsof we God alleen voor onszelf, op een heel specifieke wijze, hebben leren kennen, en dat Hij voor anderen niet toegankelijk is. Het gaat in het christelijk geloof eerder om leerlingschap, om datgene wat we in de lange, lange geschiedenis hebben geleerd over het beeld van God en om de geleidelijke onthulling van Zijn bedoeling met mensen in de wereld. Het kennen van God is iets wat tot de menselijke mogelijkheden behoort. We kunnen Jezus niet los zien van wat de eeuwen door over Hem is beleden.”

Prof. Muis keerde zich tegen de idee dat het spreken over Gods openbaring moet leiden tot uitsluiting en onverdraagzaamheid. „Openbaring is voor mij niet een onthulling van bovennatuurlijke waarheden, maar een persoonlijke ontmoeting met God. Die maakt je niet immuun voor kritiek van andersdenkenden, zoals Houtepen stelt, maar eerder kwetsbaar. Juist de kennis die in de Geest wordt geschonken, kan niet worden afgedwongen. Ze sluit onverdraagzaamheid uit.”

Dat Godskennis „tot de menselijke mogelijkheden behoort”, wilde Muis op die manier zeker niet zeggen. „Door de zonde en de onwil van de mens is hij niet tot het geloof geneigd. Feitelijk leeft de mens tegen God in.” Houtepen: „Alles in mij weerspreekt deze opvatting. Het zoeken, verlangen en streven naar het goede en schone is een beter uitgangspunt om in de huidige cultuur over Godskennis te spreken. De stelling dat we God niet kunnen kennen omdat we van hem zijn vervreemd, vind ik een cirkelredenering. Ik denk dat mensen van christenen moeten leren dat het zoeken van God een levenslange opgave is, waarin je met woorden zoals zonde niet zo veel kunt beginnen.”

Maar, reageerde de zaal, Paulus zegt dat er niemand is die God zoekt. Houtepen ging niet concreet op deze tekst in. Volgens hem bestaat het bijbelse mensbeeld daaruit dat mensen erop gericht zijn iets van God te laten oplichten in hun leven.

Beide sprekers gingen in op de vraag of je kunt zeggen dat Jezus God is. Houtepen had in zijn betoog gezegd dat Jezus God „is geworden.” Houtepen: „De uitspraak dat Jezus God is, is voor misverstanden vatbaar als je kijkt naar Jezus’ verhouding tot God. Alleen al de benaming ”Zoon van God” laat zien dat Hij niet dezelfde kan zijn als God.”

Ook Muis vond dat we „heel voorzichtig” moeten zijn met de uitdrukking dat Jezus God is. „Jezus staat in een unieke verhouding tot Zijn Vader. In Jezus ontmoeten we God Zelf. Daaraan hebben we genoeg in leven en in sterven. Maar hoe precies Zijn verhouding is tot de Vader, is een theologische kwestie die niet direct met het geloofsleven te maken heeft.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer