Het hart
Er zijn veel mensen die menen dat er geen geestelijkheid moet zijn in de daden van een mens. De goede bedoeling in hun daden kan ze goed maken. Ja, wat nog erger is, zij zeggen dat hun kwade werken hierdoor goed gemaakt worden.
De Joden die de apostelen tot bloedens toe vervolgden „hadden een ijver tot God”, staat er. Is hun ijver goed geweest omdat ze een goed voornemen hadden? Gewis, neen! Want hun ijver was zonder verstand. De Heere had immers gezegd: „Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad” (Psalm 105:15).Wat kan er bozer wezen dan een dienstknecht des Heeren vanwege Zijn heilige dienst te doden? Desondanks meenden deze Joden hun bloedige werken met de dekmantel van een goede intentie goed te maken. De Heiland zegt: „Ja, de ure komt dat een iegelijk die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen” (Johannes 16:2).
Als onze dienst niet geestelijk is, komt zij niet overeen met de wet, die geestelijk is. Wanneer het hart niet leeft door geheiligde aandoening, heeft het geen aangenaamheid bij God. Want de Heere ziet het hart aan. Wanneer de raadslagen van ons hart zullen openbaar komen, met welke voornemens de mens iets heeft gedaan, wat zij deden, dan en niet eerder, zal een ieder lof hebben bij God.
Theodorus Wyckenburgius, predikant te Haarlem (”Rebecca van tweelingen zwanger”, 1658)