Cultuur & boeken

Een kritische toetssteen op de oude dag

Titel: ”Terwijl mijn kracht vergaat. Spreken met God over het levenseinde”
Auteur: dr. W. H. Velema; verschenen in de Artiosreeks, uitg. Groen, Heerenveen, 2007; 123 blz.
ISBN 978 90 5829 863 8
Pagina’s: € 12,50.

26 September 2007 08:57Gewijzigd op 14 November 2020 05:08
Dr. W. H. Velema: „Het is mijn diepste verlangen dat mensen ertoe gebracht worden met God in het gebed over hun levenseinde te spreken en dat ze zicht mogen krijgen op de weg der zaligheid die uitmondt in het leven in de hemel; dat de weg geopend, geëffen
Dr. W. H. Velema: „Het is mijn diepste verlangen dat mensen ertoe gebracht worden met God in het gebed over hun levenseinde te spreken en dat ze zicht mogen krijgen op de weg der zaligheid die uitmondt in het leven in de hemel; dat de weg geopend, geëffen

Hij was van plan na zijn emeritaat een standaardwerk over de predikkunde te schrijven, maar het kwam er niet meer van. Op verzoek van de redactie van de Artiosreeks nam prof. dr. W. H. Velema (77) het afgelopen jaar echter toch nog een keer de pen op. De titel geeft het thema van zijn jongste boek, dat sinds deze week in de winkel ligt, treffend weer: ”Terwijl mijn kracht vergaat. Spreken met God over het levenseinde”. Op de tafel in het Apeldoornse appartement van de christelijke gereformeerde emeritus hoogleraar staat een portret van mevrouw B. J. Velema-Benschop. Ze overleed in februari 2004 na een ziekbed van enkele jaren. Prof. Velema droeg zijn boek aan haar op. De ziekte en het sterven van zijn echtgenote kleuren voor de auteur in belangrijke mate de persoonlijke beleving van het ouder worden.

”Terwijl mijn kracht vergaat” -de titel is ontleend aan Psalm 71- kenmerkt zich door een pastorale benadering, waarin dr. Velema naar talloze Bijbelgedeelten verwijst. Het verlies van de levenspartner is een van de onderwerpen die hij aan de orde stelt. Andere thema’s zijn onder meer de herinnering aan de jeugdjaren, het moeten loslaten van tal van zaken, het verlies van kinderen, de plaats van ouderen in de kerk en de geloofsbeleving. Ook wijdt hij een hoofdstuk aan de ongehuwde oudere.

Zijn emeritaat, in 1996, betekende voor prof. Velema zelf het moeten loslaten van vele werkzaamheden die hij tientallen jaren met hart en ziel had gedaan. Vanaf dat moment waren zijn dagen echter niet gevuld met leegte. „Mijn dagelijkse arbeid aan de universiteit en de verplichtingen die daarbij hoorden, werd stilgezet. Maar ik mocht blijven preken, kon blijven studeren. Ik kreeg de gelegenheid zaken waaraan ik tijdens mijn hoogleraarschap niet was toegekomen of waarmee ik niet was klaargekomen, op te pakken.”

Dat hij het plan om zijn collegedictaten over de prediking te verwerken tot een boek uiteindelijk liet varen, had te maken met de gezondheidsproblemen waarmee zijn vrouw te kampen kreeg. „In 1997 werd ze in Seoul, Korea, door een herseninfarct getroffen. Dat was ingrijpend, maar door Gods genade en ook door goede zorg is ze daarvan aardig opgeknapt. Ik ben dankbaar voor de redelijk goede jaren die daarop nog zijn gevolgd.”

Toch zag prof. Velema in de loop der tijd meer zorgtaken op zich afkomen. „Begin 2000 kwamen bij mijn vrouw de eerste verschijnselen van longemfyseem openbaar. Toen deze het jaar daarop doorzetten, heb ik tegen haar gezegd: Jij hebt 44 jaar voor mij gezorgd, nu is het mijn beurt. Dat heb ik als mijn taak gezien, met hulp van anderen. Het is geen situatie waarnaar je verlangt, maar ik ben achteraf dankbaar dat ik het heb mogen doen.”

Rouwproces
Het overlijden van zijn vrouw, in 2004, kwam niet onverwachts. „De laatste drie jaren hadden haar en mij heengeleid naar het sterven. We voelden: daar gaat het naartoe. We zijn erop voorbereid geworden. Vooral het laatste halfjaar is heel moeilijk geweest. De psychische spankracht van mijn vrouw verminderde, evenals de reikwijdte van haar belangstelling, die altijd groot was geweest. Het ziekteproces bracht dat mee en dat vond ze zelf heel erg. Uiteindelijk was het voor haar -ik zeg het voorzichtig- een verlossing dat het einde daar was.”

Voor prof. Velema brak een andere levensfase aan, die zich door een zekere eenzaamheid kenmerkt. „Het is niet eenvoudig alleen te komen staan. Allerlei zaken die ik vroeger met mijn vrouw besprak, deel ik niet zomaar met anderen. Ik schaam me er niet voor te zeggen dat ik -het is nu drieënhalf jaar geleden- nog midden in het rouwproces zit. Misschien zijn er mensen die daar eerder doorheen zijn; ik ben dat nog niet. Ik geef aan het rouwen en alles wat dat meebrengt, ook psychisch, een ruime plaats.”

De emeritus hoogleraar wijst ook op „een andere lijn die er door Gods genade in mijn leven is: het vertrouwen op Hem en het contact met Hem. In het rouwproces is de Heere erbij. Natuurlijk niet altijd, maar wel zoals ze dat vroeger zeiden: bij tijden en ogenblikken. Ik kan met alles naar de Heere toegaan, mag alle dingen met Hem bespreken. Ik weet dat Hij mijn leven draagt. Dat is voor mij altijd van geweldige betekenis geweest.”

Wat is het belangrijkste dat u in het rouwproces leerde?

„Dat ook in verdriet en uren van diepe duisternis God Zich laat vinden. En dat God in Jezus Christus van mijn moeite weet. Ik heb de afgelopen jaren nogal eens gezegd dat je door je tranen heen blij kunt zijn. Dat verzwakt het verdriet niet, maar geeft wel kracht om erdoorheen te komen, het te verwerken. Ook is het zicht naar voren, naar het einde hierdoor nóg sterker geworden in mijn leven.”

Slijpsteen

Als belangrijk onderdeel van het ouder worden noemt prof. Velema het „in het reine komen met het verleden.” Hij erkent dat mensen soms juist de neiging hebben pijn of verdriet van vroeger weg te stoppen. „Toch denk ik dat het nodig is die onder ogen te zien. Ik doel overigens niet alleen op pijn en verdriet, maar ook op wat je in je leven verkeerd hebt gedaan, misschien ook onbewust. Je kunt bijvoorbeeld mensen zonder dat het je bedoeling was pijn hebben gedaan.

Op de slijpsteen van het leven gaan de scherpte kantjes er bij het ouder worden wat af. Als je dan je leven overziet, kom je voor de kritische toetssteen te staan: Hoe heb ik het gedaan? Ben ik niet te scherp, niet te fel geweest richting anderen? Ik pleit ervoor dat je die vragen niet wegduwt, maar er nog een keer doorheen gaat. Als je in je leven tekort bent geschoten en zonde hebt gedaan, dan is het altijd een moeilijk traject om daarop terug te komen. Maar het is nodig: schuldbelijdenis tegenover God en mensen.”

U wijst op vele Bijbelgedeelten die een relatie hebben met de ouderdom. Welk gedeelte spreekt u persoonlijk het meeste aan?
„Ik heb in mijn leven veel kracht ondervonden door het slot van Romeinen 8, vers 31-39. Dat loopt uit op: Ik ben verzekerd dat niets mij zal scheiden van de liefde van God in Christus. Dat is overigens niet alleen voor de ouderdom zo. Aan die verzen gaat wel iets anders vooraf: Hij Die gestorven is, ja, wat meer is, Die opgewekt is, Die ook voor ons bidt. Deze passage belicht heel het verlossingswerk van Christus, als een samenvatting van het tweede deel van de brief aan de Romeinen. Daarnaast heb ik altijd veel van Psalm 73 gehouden.”

U doet ouderen in de gemeente de suggestie regelmatig samen te komen in een gebedsbijeenkomst. Hoe verhoudt zich dat tot het persoonlijke gebed in de binnenkamer en het gemeenschappelijke gebed in de erediensten?
„Het persoonlijke gebed is natuurlijk het eerste en het gebed in de kerk is ook belangrijk. Daarnaast heb ik in mijn leven oog gekregen voor het als christenen in een kleinere kring, van welke aard dan ook, samenkomen om te bidden. In de tijd dat ik in Apeldoorn studeerde, bezocht ik een studentenconferentie in Engeland. In het Angelsaksische christendom heeft het gemeenschappelijke gebed in een gebedskring een belangrijke plaats. Ik kende dat zo niet vanuit onze eigen traditie, maar het heeft diepe indruk op mij gemaakt.”

Ouderendiaken

„Nadat we in dit huis kwamen wonen, hebben mijn vrouw en ik er min of meer een gewoonte van gemaakt om als we ’s avonds thuis bezoek hadden dat met gebed af te sluiten. Zeker voor mensen van mijn generatie is dat niet zo gebruikelijk, maar ik heb gemerkt dat mensen dat soms toch erg waarderen. Ik breng het naar voren om de lezer erover aan het denken te zetten. Het leek me goed om het gewoon eens op tafel te leggen.”

U stelt voor in het kerkblad speciale gebedspunten voor ouderen te vermelden. Worden ze op die manier niet te veel gezien als een geïsoleerde groep?
„Naar mijn waarneming wordt er in het algemeen te weinig aan de ouderen in de gemeente gedacht, met name in de voorbede. Een van de middelen die ik aandraag om de aandacht voor hen te bevorderen, is het aanreiken van gebedspunten, niet alleen vóór ouderen maar ook dóór ouderen. Mensen met een opgroeiend gezin, in het midden van het leven, zijn zich er niet altijd voldoende van bewust welke moeiten, zorgen en strijd ouderen kunnen doormaken. Zeker als zij niet meer in de kerk kunnen komen, is het belangrijk dat er in het gebed aan hen wordt gedacht.”

Het aanstellen van een speciale ouderendiaken is volgens u het overwegen waard. Welke speciale taak ziet u voor zo’n diaken naast die van de predikant en de ouderling?
„Hij kan peilen of er onuitgesproken behoeften zijn bij ouderen, bijvoorbeeld op materieel gebied of in contacten met anderen. Dat heeft natuurlijk altijd een geestelijke achtergrond, maar voor de geestelijke gang van zaken zijn vooral de ouderlingen er. Mensen die door hun leeftijd aan de rand van het gemeenteleven zijn komen te staan, kunnen behoeften hebben waarvoor niet altijd voldoende oog is. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het ergens heen worden gereden of het doorbreken van de eenzaamheid van de kamer door bezoek.

Soms is er een zusterkring in de gemeente die intensieve hulp verleent, ook aan ouderen. In zo’n situatie is een ouderendiaken minder dringend nodig. Je moet naar bevind van zaken handelen.”

U signaleert dat er ouderen zijn die de gedachte aan het sterven bewust voor zich blijven uitschuiven. Wat wilt u hen meegeven om dat te doorbreken?
„Als pastor zeg ik: Op de oude dag komt het erop aan, maar de vragen daarover zouden al veel eerder in het leven een plaats moeten krijgen en verwerkt moeten worden. Dat proces moet je voor Gods aangezicht eerlijk doormaken. Er zijn mensen die zonde uit het recente of verdere verleden wegduwen. Dan is het nodig dat je eerlijk wordt gemaakt en dat door schuldbelijdenis de weg naar God open komt te liggen, met de bede: Heere, houd mij vast. Het is mijn diepste verlangen dat mensen ertoe gebracht worden met God in het gebed over hun levenseinde te spreken en dat ze zicht mogen krijgen op de weg der zaligheid die uitmondt in het leven in de hemel; dat de weg geopend, geëffend en betreden wordt.”

Kan op die manier ook de angst voor de dood, door de Bijbel toch de laatste vijand genoemd, verdwijnen?
„Bij een aantal mensen zal dat zo zijn, maar ik kan goed begrijpen dat er ook kinderen van God zijn die toch worstelen met de dood als een vijand. Al was het alleen maar door de manier waarop iemand soms lijden moet voordat het einde daar is. Toch denk ik dat de Heere die angst vermindert naarmate je meer met Hem over je dood mag spreken en door Hem naar het einde toe wordt geleid. Ik zou niet willen zeggen dat er ook in mijn eigen leven geen moment kan komen waarop de angst me overvalt, maar ik heb daar nu geen last van. Ik verlang naar Jezus. Ik verlang om heen te gaan. En ik hoop dat ik, zolang ik op aarde ben, de Kerk nog mag dienen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer