Kennismaken met de wereld van de geest
Het is een omstreden vak: waarom zou je je verdiepen in de onchristelijke pennenvruchten van literaire schrijvers? Tegelijkertijd is het een vak dat van levensbelang is voor het christelijk onderwijs: hoe kun je leren om de confrontatie aan te gaan met de gedachten en ideeën die overal om je heen in de wereld leven? Reden waarom de reformatorische scholen gezamenlijk een nieuwe methode voor het literatuuronderwijs hebben ontwikkeld: ”Literatuur in zicht”.
Vier gloednieuwe boeken liggen er op tafel: twee voor de havo, twee voor het vwo. De vierde klassen van de meeste reformatorische scholen gaan er komend cursusjaar voor het eerst mee aan de slag: literatuurgeschiedenis uit het ene deel, verhalen en gedichten lezen uit het andere deel.„Bijna alle reformatorische scholen doen mee”, vertelt projectleider drs. A. van Groningen van Driestar Educatief. „Alleen het Wartburg College gaat de methode niet gebruiken, omdat de docenten daar veel eigen materiaal ontwikkeld hebben. Daarnaast beogen we ook een gebruik in bredere kring, dat zie je aan de samenstelling van de auteursgroep. Diverse protestants-christelijke, gereformeerde en evangelische scholen zijn benaderd, en sommige van die scholen hebben ook belangstelling getoond. Ook binnen het christelijk onderwijs is er vaak behoefte aan een eigen literatuurmethode.”
Niet kopschuw
De laatste jaren hebben de docenten Nederlands nogal met het literatuuronderwijs geworsteld, vertelt eindredacteur L. F. Kosten. „Toen de tweede fase negen jaar geleden begon, hebben we gekeken of er een methode was waar we mee uit de voeten konden. Maar elke methode waar teksten in opgenomen waren, moesten we meteen afschrijven vanwege de vloeken en de sekspassages.”
Van Groningen: „De literatuurgeschiedenis tot 1880 vormt meestal geen probleem, maar voor de periode daarna worden de fragmenten er vaak op uitgekozen om leerlingen te prikkelen, om ze te interesseren voor moderne literatuur. Voor ons ging dat vaak over een grens - hoewel we toch ook weer niet kopschuw zijn om teksten aan te bieden over allerlei ideeën en problemen die in onze maatschappij leven.”
Kosten: „Veel reformatorische docenten Nederlands zagen zich de afgelopen jaren gedwongen om zelf materiaal te ontwikkelen. Maar daarbij hadden ze ook weer te maken met leerlingen, ouders en bestuursleden die soms niet konden begrijpen waarom bepaalde onchristelijke teksten in de les behandeld moesten worden. Ook dat heeft het proces versneld. We vonden dat we gezamenlijk iets moesten doen, zeker nu er in de lessen weer meer ruimte komt voor literatuurgeschiedenis.”
Waarom is dat literatuuronderwijs dan zo belangrijk?
Kosten: „Het is een principiële kennismaking met de wereld van de geest. Het is belangrijk om te weten wat de algemene wortels van onze beschaving zijn, het is ook belangrijk om je eigen traditie te kennen.”
Van Groningen: „We besteden veel aandacht aan het werk van christelijke auteurs. Figuren als Isaäc da Costa, Geerten Gossaert, B. Nijenhuis, Jan Overduin, Pieter Nouwen - in andere literatuurmethodes kom je die niet tegen. Literatuur geeft jongeren een blik op de werkelijkheid, maar daarbij is het heel belangrijk welke bril je opzet.”
Maar met christelijke schrijvers alleen kom je er niet.
Van Groningen: „De hoofdstukken over moderne literatuur moeten op dit moment nog geschreven worden, maar we zijn in elk geval niet krampachtig in onze keuze van teksten. We behandelen óók Hermans, Matsier, Blaman, Siebelink en ’t Hart. Maar dergelijke schrijvers benaderen we anders dan andere schoolboeken dat doen.”
Kosten: „We hebben bijvoorbeeld een apart hoofdstuk gepland over ethiek. Daarin behandelen we onderwerpen als vloeken, seksualiteit, het kwaad, het moderne leefklimaat, het godsbeeld. Om leerlingen een kader mee te geven, ze een houding te laten ontwikkelen waarmee ze ook andere boeken te lijf kunnen.”
Van Groningen: „Niet dat het allemaal kommer en kwel is in de literatuur, er zijn natuurlijk veel mooie en inspirerende teksten, en daar mag je ook van genieten. Bij het onderdeel verhaalanalyse hebben we bewust een aantal heel mooie verhalen opgenomen: we willen graag dat onze leerlingen blijven lezen, en korte verhalen kunnen ze nieuwsgierig maken. Maar ze moeten wel leren om kritisch te blijven.”
Begeleide confrontatie dus?
Van Groningen: „Begeleide confrontatie is een heel omstreden begrip, maar in het literatuuronderwijs kun je er eigenlijk niet omheen. Juist daarom is een eigen methode zo belangrijk: dan kun je zelf de keuzes maken, dan kun je confronteren via leesfragmenten die voor onze leerlingen relevant zijn.”
Kosten: „Die confrontatie begint trouwens niet met de moderne literatuur. Hier, neem het hoofdstukje over het middeleeuwse verhaal van Reinaert de vos. Daar staat als eerste opdracht voor de leerlingen dat ze met elkaar in discussie moeten gaan: moet zo’n Reinaertverhaal in een christelijke literatuurmethode eigenlijk wel behandeld worden? Dat is de winst van de tweede fase: al die verwerkingsopdrachten. Door de tweede fase is er toch meer aandacht gekomen voor leerlingen in hun diversiteit.”
Ondanks die nieuwe didactische inzichten lijkt de methode traditioneler van opzet en inhoud dan bijvoorbeeld de nieuwste wetenschappelijke literatuurgeschiedenis.
Van Groningen: „We hebben gekozen voor een chronologische indeling. Thematisch lesgeven is wel goed, maar we zijn er de laatste jaren toch achter gekomen dat een historisch kader niet ontbreken mag, anders wordt het te veel hapsnapwerk.”
Kosten: „Maar we wilden ook geen literatuurgeschiedenis maken die een opsomming is van titeltjes en feitjes. Van Hubert Slings, de deskundige op het gebied van literatuuronderwijs, kregen we het advies om het boek ”Handgeschreven wereld” er eens bij te pakken. De inzichten daaruit hebben we wel verwerkt.”
Wanneer is het werk definitief afgerond?
Van Groningen: „Dit cursusjaar gebruiken we een proefeditie van de twee delen die er nu liggen: literatuurgeschiedenis tot de romantiek en tekstanalyse. De bedoeling is dat de docenten gaan kijken hoe de methode in de praktijk werkt, en hun commentaar dan weer aan ons sturen zodat we dat kunnen verwerken in de definitieve editie.”
Kosten: „En verder moeten we dit jaar ook het tweede deel van de literatuurgeschiedenis, vanaf 1880 tot heden, gaan schrijven, zodat de vijfde klassen daar volgend jaar mee aan de slag kunnen. Hard werken dus nog.”
Hebt u al opmerkingen van docenten gekregen?
Van Groningen: „De echte gebruikersreacties moeten nog komen. Maar veel scholen hebben al laten weten hoe blij ze zijn dat er eindelijk iets bruikbaars is voor de literatuurlessen.”
Waardevol
M. Verboom, docente Nederlands aan de Pieter Zandtscholengemeenschap: „Ik ben blij dat er in ”Literatuur in zicht” aandacht is voor de rijkdom van ons literaire erfgoed en dat er daarnaast oog is voor de christelijke traditie, die de mooiste kunst heeft voortgebracht. Met deze methode krijgt literatuur weer een gezicht, na alle kommer-en-kwelmethodes die verschenen bij de invoering van de tweede fase. Het feit dat de reformatorische scholen deze methode uit eigen middelen faciliteren, geeft aan dat de scholen werk maken van cultuuroverdracht en het concretiseren van hun identiteit. Een waardevol en waardevol initiatief!”
Ook over de invulling is Verboom positief: „De leerlingen maken kennis met een evenwichtige selectie literatuur in toegankelijke taal. De verwerkingsvragen en verrijkingsopdrachten maken de methode ook voor zelfstandig werken en andere werkvormen geschikt. De docent heeft voldoende mogelijkheden om zelf verdieping aan te brengen en aanvullende voorbeelden te behandelen.”
Wel ontdekt ze kwaliteitsverschillen per hoofdstuk: „Het hoofdstuk Renaissance onderscheidt zich positief qua stijl en niveau. De lezer krijgt een schat aan informatie die heel toegankelijk is geformuleerd. De auteur is in gesprek met de lezer, stelt vragen en geeft puntig de kwintessens weer.”
In de praktijk moet nog blijken in hoeverre de proefversie herziening behoeft. „In deze versie zijn de illustraties om begrijpelijke redenen beperkt. Het is wenselijk dat er in de herziene druk meer functionele illustraties in kleur worden opgenomen. ”Literatuur in zicht” kan zo de relatie tussen literatuur en contemporaine kunst zichtbaar maken en een aantrekkelijke uitstraling krijgen.”
Weinig leerlinggericht
Drs. M. Dijkshoorn, docent Nederlands aan het Van Lodensteincollege in Amersfoort: „Ik vind een christelijke methode voor de bovenbouw havo/vwo minder urgent dan een christelijke methode voor de onderbouw. Het begeleid confronteren als voorbereiding op het seculiere schoolsysteem van hbo en wo is juist een doelstelling van de bovenbouw.” Juist op dat punt mist hij bepaalde informatie in de nieuwe methode: „Er wordt bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan de vraag hoe een literair werk moet worden beoordeeld, terwijl dat toch een wezenlijk onderdeel van het christelijke literatuuronderwijs is.”
De lessen over gedicht- en verhaalanalyse vindt Dijkshoorn geschikt voor leerlingen uit de vierde en vijfde klas. „Het boek geeft bruikbaar materiaal om dit onderdeel aan de orde te stellen.” Maar verder is de nieuwe methode volgens hem weinig leerlinggericht. „Het taalgebruik is te wollig en te weinigzeggend voor leerlingen: voordat er iets wordt gezegd moeten ze eerst een halve bladzijde lezen. Verder zit er geen duidelijke opbouw in de opdrachten, en er worden veel geijkte voorbeelden gegeven - zodoende voegen deze boeken weinig toe aan het bestaande materiaal.”
De nieuwe methode levert op het Van Lodensteincollege ook praktische problemen op: „Wij kunnen geen gebruik maken van het toetssysteem per computer. Dit jaar hebben we zo’n 200 havo 4-leerlingen, die tijdens de toetsweek op hetzelfde moment de toets moeten maken. Op onze school kunnen we heel veel regelen, maar 200 computers hebben we helaas niet in huis.”
Up-to-date
Dr. Hubert Slings, directeur van de stichting entoen.nu (de canon van Nederland), ontwikkelde recent de website literatuurgeschiedenis.nl en de schoolboekenreeks ”Tekst in context”. Hij is positief over de algemene opzet van de methode ”Literatuur in zicht”. „Het deel over literatuurgeschiedenis geeft een mooi breed palet van de historische literatuur, de canonieke teksten komen uitgebreid aan bod. Daar kunnen leerlingen hun hele leven wel mee vooruit.
Wat me wél even van het hart moet, is dat de methode blijkens het voorwoord nogal defensief in de markt wordt gezet: uit nood geboren, heet het. Geen enkele bestaande methode voldoet kennelijk, maar intussen zag ik dat sommige dingen letterlijk zijn overgenomen van literatuurgeschiedenis.nl of uit ”Tekst in context” - terwijl dat nergens genoemd of verantwoord is. Iets meer erkenning in woord en geschrift zou goed zijn geweest. Ik neem aan dat de problemen met bestaande methodes overigens vooral op het terrein van de moderne literatuur liggen, dus ik ben benieuwd naar het volgende deel. Daarmee wordt pas echt duidelijk hoe evenwichtig deze methode samengesteld is, en of er geen belangrijke zaken worden weggelaten.”
De overgebrachte kennis is up-to-date, vindt Slings. „Nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn meestal wel verwerkt. Leuk dat de canon van Nederland opgenomen is, en prima dat de gereformeerde visie op literatuur goed terugkomt in de vragen en opdrachten.” Of een reformatorische methode in zijn ogen bestaansrecht heeft? „We zijn in ons land gezegend met vrijheid van onderwijs. Als leraar mag je de christelijke levensbeschouwing laten doorklinken in je literatuurlessen. Dat kan via een eigen reformatorische methode, maar dat kan mijns inziens ook goed via begeleide confrontatie aan de hand van een algemene methode.”
Literatuurlessen in het reformatorisch onderwijs
Vanaf het begin hebben reformatorische scholen zeer principiële keuzes gemaakt bij het uiterst identiteitsgevoelige literatuuronderwijs. Op sommige scholen werd al in de jaren zeventig en tachtig het boekje ”Een boos en overspelig geslacht” (1975) van de gereformeerd vrijgemaakte docent G. Slings behandeld, later kozen veel scholen voor ”Moderne literatuur gewikt en gewogen” (1990) van de reformatorische docenten C. Bregman en drs. J. Schipper. Die beide laatste auteurs stelden bovendien een bundel met overwegend christelijk literaire verhalen samen, die op diverse scholen nog altijd functioneert: ”Verhalen lezen” (1980). Zonder steun van andere auteurs schreef C. Bregman bovendien een methode voor literatuurgeschiedenis: ”Klankbord” (1992).
Met de invoering van de tweede fase raakte het literatuuronderwijs echter wat in de verdrukking. Er was weinig tijd meer voor het historische kader, en bovendien moest het onderwijs ineens veel interactiever aangepakt worden. Dat betekende dat bijvoorbeeld ”Klankbord” niet langer bruikbaar was, terwijl de nieuwe seculiere onderwijsmethoden stuk voor stuk zodanig prikkelende, schokkende of zelfs godslasterlijke teksten bevatten dat ze al evenmin een plaats in de les konden krijgen. De reformatorische scholen probeerden zich dus te behelpen met lesmateriaal dat de docenten zelf ontwikkelden.
Momenteel komt er weer meer ruimte voor literatuurlessen. In het besef dat die lessen uiterst belangrijk zijn voor de vorming van leerlingen en de identiteit van de school hebben de reformatorische scholen een paar jaar geleden de handen ineengeslagen. In opdracht van het Directie Overleg Reformatorische Scholen voor Voortgezet Onderwijs werd er onder leiding van Driestar Educatief een werkgroep samengesteld waarin zo veel mogelijk scholen vertegenwoordigd waren. Nadat de nodige plannen gemaakt waren is er in ruim een jaar tijd een voorlopige methode voor de vierde klassen geschreven. De auteurs werken nu aan toetsmaterialen en aan de tekst van het deel over de letterkunde vanaf 1880, bedoeld voor de vijfde en de zesde klassen. De definitieve editie van de methode verschijnt waarschijnlijk in de loop van 2009.