Seculier gebed bewijs van Godsbesef
Er wordt in Nederland nog veel gebeden. Dat is de opmerkelijke conclusie van dr. S. G. M. Bänziger (1965), die op 29 augustus aan de Radboud Universiteit Nijmegen promoveerde. In haar proefschrift, ”Still Praying Strong”, toont zij aan dat meer dan de helft van alle Nederlanders wel eens bidt. Het is natuurlijk wel de vraag hoe dat wetenschappelijke gegeven gewaardeerd moet worden.
Bänziger heeft het gebed op een eigentijdse wijze gedefinieerd. Naast het vraaggebed, waarin aan God om hulp gevraagd wordt en het religieuze gebed waarin contact met God gezocht wordt, zijn er ook gebeden die niet direct tot God gericht zijn. Het zogenaamde meditatieve gebed is een vorm van meditatie gericht op innerlijke rust. In het impulsieve gebed luchten mensen hun hart, zonder zich daarbij te richten tot een persoonlijke god.In de Nederlandse samenvatting van haar Engelstalige proefschrift concludeert zij „dat bidden een psychologische functie kan vervullen, in het bijzonder als mensen geconfronteerd worden met existentiële problemen van het leven.” Bidden blijkt een goede manier te zijn om met problemen om te gaan. De godsdienstsociologe spreekt van „religieuze coping”, van de Engelse uitdrukking „to cope with something”, wat betekent „iets aankunnen” of „ergens het hoofd aan bieden.” Overigens blijkt ook onder trouwe kerkleden dit motief voor het gebed een grote rol te spelen. Bidden blijkt in een psychologische functie te voorzien; mensen hebben behoefte aan steun in hun noden en zoeken een weg om met hun problemen om te gaan.
Van de ondervraagden zei 20 procent te vragen om hulp, maar slechts 4 procent vulde dat ook concreet in met bijvoorbeeld een ”betere gezondheid”. Blijkbaar hebben ook traditionele bidders moeite met gebedsverhoring. Hoe concreet mag het gebed zijn? Bemoeit God zich wel met de dingen van het dagelijkse leven? Dat zijn ook voor kerkgangers herkenbare vragen.
Vraaggebed
De vrijzinnige theologie heeft altijd moeite met het concrete vraaggebed. Oud-minister Jan Pronk gaf in een radioprogramma bij de IKON aan dat hij niet bad voor de nood in de wereld. We moeten God geen vragen stellen. „Alle antwoorden zijn al gegeven in de Bijbel, we hebben nu te werken vanuit de Bijbelse opdracht om de wereld te bouwen en te bewaren.” Het Bijbelse gebed is echter gebaseerd op het geloof dat God de wereld regeert en dat Hij daadwerkelijk kan ingrijpen. Zo wordt het gebed van Elia ten voorbeeld gesteld voor de christelijke gemeente (Jacobus 5:17). De gemeente van Jeruzalem bad om de vrijlating van Petrus (Handelingen 12:5). De verlegenheid met het vraaggebed in christelijke kring is een symptoom van innerlijke secularisatie. In een gesloten wereldbeeld wordt God buitengesloten en Zijn handelen uitgesloten. Vragen om uitredding wordt dan moeilijk.
Ook blijkt uit het onderzoek dat er nog maar nauwelijks meer op de knieën gebeden wordt. In een interview in het Friesch Dagblad liet dr. Bänziger optekenen: „Er wordt het meest ’s avonds in bed gebeden. Daarna wordt in huis en overdag genoemd en vervolgens de kerk. Een kleine groep gaf aan te bidden in de natuur of bijvoorbeeld op de fiets. Bij de manier waarop scoorde met gesloten ogen het hoogst, als tweede met de handen gevouwen. Opmerkelijk is dat maar 4 procent knielt om te bidden.” Hoewel de gebedshouding voor het wezen van het gebed niet doorslaggevend is, is dat laatste toch wel opmerkelijk.
Definitie
Het onderzoek lokt vooral de kritische vraag uit of het gebed niet te ruim is gedefinieerd. In Nederlandse woordenboeken wordt steevast een definitie van het gebed gegeven waarin de relatie met God centraal staat. Het opmerkelijk hoge aantal bidders hangt ongetwijfeld samen met de ruime definitie van gebed. Denken en reflecteren om innerlijke rust op te doen, is eerder meditatie dan gebed. Impulsief je hart luchten ten overstaan van een onpersoonlijke en ondefinieerbare macht zullen de meeste mensen niet bij zichzelf of anderen als gebed herkennen. Volgens het onderzoek is het opvallend dat er vergeleken met buitenlands onderzoek nog zo veel gebeden wordt in Nederland. Het is natuurlijk wel de vraag of in de buitenlandse onderzoeken dezelfde ruime definitie van het gebed gehanteerd wordt.
De ruime definitie staat ook haaks op wat vanuit het christelijke geloof onder gebed verstaan wordt. Bidden is in de Bijbel het aanroepen van de Naam van de Heere. Het is toegaan tot de troon van God (Hebreeën 4:16), de ziel opheffen tot God (Psalm 25:1, 143:8), stil worden voor Hem (Psalm 62:1). Ongetwijfeld zijn er verschillende opvattingen over het gebed en soms kan de praktijk van het gebed zeer verschillen, maar toch is er nergens in de Schrift of de christelijke traditie sprake van bidden zonder God.
Mevrouw Bänziger verwijst, evenals haar promotor prof. J. A. P. J. Janssen, graag naar een citaat van Augustinus, dat het gebed niet dient om God te instrueren, maar om de ziel te construeren of op te bouwen. Inderdaad hoeven wij God geen inlichtingen te verschaffen. Hij heeft ons gebed niet nodig. Wij hebben het nodig, als een oefening in overgave. Calvijn schrijft in de Institutie dat God het gebed niet zozeer om Zichzelf, maar meer om ons heeft verordend (3.20.3).
Vraaggebeden kunnen -als er geen overgave is aan de wil van God- ook verworden tot kwalijke gebeden, uitgesproken in eigenbelang (Jakobus 4:3). Echt bidden is vooral aanbidden, zichzelf toevertrouwen aan God Die gekend wordt en bemind. Calvijn schrijft dat al wie God aanroept, zich begeeft „tot de enige haven der zaligheid” of zich zoals een zoon „werpt in den schoot van de beste en liefste Vader.” Dit kan niemand doen zonder de zekerheid van Zijn vaderlijke genade in het hart te ontvangen (Commentaar op Romeinen 10:14).
Niet alleen negatief
Toch mag het onderzoek niet alleen maar negatief geduid worden, alsof al dat bidden toch allemaal maar niets zou zijn. In evangelisatiegesprekken blijkt dat het gebed het langste standhoudt. Ook als men al jaren geleden de kerkgang heeft opgegeven en niet of nauwelijks meer uit de Bijbel leest, bidt men nog altijd. Meestal is dat in stilte voor zichzelf voor de maaltijd of voor de nacht, maar het is in de beleving van de mensen zelf toch heel belangrijk. „Ik geloof heus wel hoor, ik bid nog elke avond.” In zo’n gesprek luistert het nauw. Het is verleidelijk om het gesprek direct op scherp te zetten en de discussie aan te gaan. Dan is het gesprek gauw afgelopen. Het is een roeping om hen die dwalen te vermanen, maar het is wel belangrijk hoe dat gebeurt.
Je kunt ook proberen bij dat gebed dat er dan toch nog is aan te sluiten, door te vragen waar men om bidt. Vaak blijft het stil, maar dat zal ook bij veel trouwe kerkgangers zo zijn. Soms blijkt dat men bidt om vergeving. Dat is dan een prachtige opening om iets over het werk van Christus te zeggen. Er is bij seculiere bidders vaak geen enkel zicht op het geheim van de geopende toegang door het werk van de grote Voorbidder. Niemand komt tot de Vader dan door Hem. Bij randkerkelijke bidders speelt de opvoeding vaak nog een grote rol. Dat zal bij de seculiere bidders uit het onderzoek van dr. Bänziger wel anders zijn. Toch moeten we zelfs als het gebed niet meer is dan zelfreflectie of een manier om het hart te luchten, waken voor een negatieve benadering.
Zeus
De apostel Paulus zag met lede ogen aan hoe afgodisch Athene was. Toch ging hij op de Areopagus niet tot de frontale aanval over. Hij sloot aan bij de heidense godsdienst in het vertrouwen dat er nog iets van God in dat religieuze zoeken en tasten aanwezig was. „Jullie dienen God”, zei hij, „maar jullie kennen Hem niet.” Hij knoopte zelfs aan bij een Grieks gedicht van Aratus. „Alle wegen zijn vol van Zeus en alle verzamelplaatsen der mensen. Vol zijn van hem de zee en de havens: overal hebben wij Zeus nodig, want wij zijn ook zijn geslacht.” Dat gaat nogal ver. De Heere, de God van Abraham, Izak en Jakob, is toch wezenlijk anders dan de Griekse oppergod. Paulus blijft niet staan bij Zeus, maar vervolgt met de boodschap van kruis en opstanding en van de wederkomst van Christus om levenden en doden te oordelen. Dan blijken de religieus geïnteresseerden in Athene massaal af te haken.
Toch zouden we ook het seculiere bidden kunnen duiden als een aanwijzing dat er een algemene openbaring van God is. Er is ondanks alle afval blijkbaar toch nog iets in de seculiere cultuur dat mensen aan het denken en aan het roepen zet. Helaas tot een onbekende God. Het is de roeping van christenen om deze God bekend te maken. Deze God, die zelfs het geroep van de jonge raven hoort.