Dagboeknotities rond het sterven van een kind
Elk boek heeft een achtergrond. Voor Bram en Yvonne Kasse lag die in het sterven van hun zoontje Roan op 17 april 2001. Nu zijn er al veel boeken over dit onderwerp geschreven. Echter, volgens de schrijvers zijn de meeste daarvan nogal beschouwend. Dat was voor hen het motief om een relaas te schrijven van hun persoonlijke ervaringen en gevoelens, met de bedoeling lotgenoten tot steun te zijn.
Datgene wat zij beschrijven is authentiek en geeft herkenning. In dat opzicht kan dit boek veel betekenen voor mensen die hetzelfde hebben meegemaakt. De schrijvers hebben ervoor gekozen om dit te doen in de vorm van een dagboek, dat uit drie delen bestaat. Het eerste gaat over hun ervaringen rondom hun zoontje Roan. Hij leefde slechts 11 dagen en overleed aan een hartafwijking. In het tweede deel beschrijven ze een vergelijkbaar gebeuren rondom hun dochter Deborah, die eveneens met een hartafwijking geboren werd maar hieraan geholpen kon worden. Het derde deel is een uitgebreid interview van EO-journaliste Petra Butler met de schrijvers over het ontstaan en de bedoeling van het boek.Beide schrijvers hebben de gave om hun ervaringen goed onder woorden te brengen, soms op heel aangrijpende wijze. Ik vind het dan ook moedig dat zij voor een breed publiek hun hart en leven bloot leggen. Echter, persoonlijk voelde ik mij daar niet altijd even gemakkelijk bij. Niet iedere ouder zal de emotie die dit oproept kunnen verwerken. Het is soms erg confronterend om je eigen pijn en verdriet zwart op wit te zien staan. Dat maakt dit boek dus niet voor iedereen toegankelijk. Maar voor wie daar behoefte aan heeft, biedt dit boek veel materiaal dat kan helpen het gemis en het verdriet onder ogen te zien en een plaats te geven.
Tere gevoelens
Al lezend ging ik er echter steeds meer tegen opzien om het te recenseren. Het gaat immers over tere gevoelens. De schrijvers zeggen dat het ook het relaas is van hun zoektocht naar God, met de vraag ”Waar bent U op dit moment?” Niet iedereen zal zich herkennen in de weg die zij daarin gaan. Allerlei zaken die zij beschrijven, roepen vragen op. De schrijvers leven niet echt in de context van de gereformeerde gezindte. Dat komt onder meer uit in het gebruik van de Nieuwe Bijbel Vertaling, opwekkingsliederen, televisie, het citeren van de popgroep De Kast, de komiek Toon Hermans enzovoorts.
Het dagboek is geschreven in de aanspreekvorm. Als een kind ziek was en het mag genezen, dan kan het later nog wel eens nalezen wat de ouders hebben geschreven, bijvoorbeeld in het hoofdstuk ”De dag dat je ziek bleek”. Maar hoe kun je een kind blijven aanspreken als het is overleden? Hoofdstukken als ”De dag dat je stierf” en ”De dagen, weken en maanden na je begrafenis” roepen vragen op. In de Bijbel tref je het spreken tegen de doden immers niet aan.
Grote moeite had ik met de betekenis die de schrijvers aan de doop toekennen. Volgens hen zegt de Heere in de doop: „Wij geloven dat, wat er ook gebeurt, God Zijn belofte, Zijn doopbelofte waarmaakt: ”Ik laat jou niet vallen, Deborah Danine. Jij bent Mijn kind.”” Het is echter niet Bijbels om dat zo te zeggen. Het getuigt van een verbondsautomatisme waarbij wedergeboorte, geloof en bekering totaal vergeten lijken te zijn.
Dat we in het boek de worsteling rondom de eeuwige bestemming van het overleden kind missen, heeft daarmee te maken. Het doopformulier zegt op grond van de Schrift dat „wij met onze kinderen in zonden ontvangen en geboren worden en daarom aan allerhande ellendigheden, ja aan de verdoemenis zelf onderworpen zijn.” Die notie mis ik in het boek. Laten wij blijven bij wat onze Dordtse vaderen in artikel I,17 van de Leerregels hebben geschreven over de vragen en de twijfels rondom jonggestorven kinderen.
Waarom?
Ook de centrale vraag van het boek roept vragen op: „Waar is God in ons verdriet?” Je krijgt een beetje de indruk dat de Heere ter verantwoording wordt geroepen. Nu is dat in dit soort omstandigheden enerzijds wel begrijpelijk en herkenbaar. Gods kinderen stellen die vragen ook. Maar de vraag is of het goed te keuren is. En of het echt wel zo pastoraal is om als dominee te zeggen: „Jullie zijn verdrietig, teleurgesteld, boos, angstig en dat mág je zijn. De waaromvraag is niet fout. Stel hem maar gerust. Als je het Adres maar weet. Het Adres waar je echt gehoord wordt.” Ik geloof niet dat Job het daarmee eens zou zijn geweest. Een mens kan inderdaad wel eens wat zeggen, maar Job zegt aan het einde van zijn boek: „Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as.” Toon en inhoud van het schrijven over de waaromvragen behoren in het licht te staan van de heiligheid van God en de zondigheid van de mens.
Ik had graag een andere recensie geschreven. Juist het persoonlijke element maakt het extra moeilijk om kritiek te geven, omdat ik niemand pijn wil doen. Maar het boek mist een Bijbelse en confessionele grond om voor ons als leidraad te dienen.
N.a.v. ”Foto van een droom”, door Bram en Yvonne Kasse; uitg. Ark Boeken, Amsterdam, 2007; ISBN 978 90 33818 50 9; 207 pag.; €14,50.