Het loon van de leraar
De scholen zijn weer begonnen. Deze week is ook de laatste regio van start gegaan.
In tal van kerkgebouwen zijn op zaterdagmorgen of maandagavond voorafgaande aan de eerste schooldag openingsbijeenkomsten gehouden. Tijdens die bijeenkomsten is gewoontegetrouw gewezen op het voorrecht van eigen onderwijs en gevraagd om een zegen over het schoolwerk. Het is goed bij een geopende Bijbel en onder aanroeping van de Naam des Heeren het schooljaar te beginnen. Het is goed dat daarbij vooral de jongeren centraal staan. Het is ook goed dat het Reformatorisch Dagblad daarvan verslag doet. Laten we toch beseffen hoe bijzonder het is eigen onderwijs naar Schrift en belijdenis te hebben. Wie weet hoe kort ons het bijzondere onderwijs op kosten van de overheid nog gegund zal worden.In deze bijdrage vraag ik echter geen aandacht voor het onderwijs als zodanig, maar voor de motor daarachter, de man of vrouw voor de klas.
Ambt en plicht
Misschien heeft het met de lange zomervakantie te maken, maar het is altijd weer wennen, die eerste dagen. Er is altijd weer dat dubbele gevoel: ernaar uitzien om te beginnen en tegelijk opzien tegen de nieuwe klassen, het opnieuw aangaan van een relatie met een nieuwe generatie jongeren. De bekende regel uit de Morgenzang is in het bijzonder wel op het onderwijs van toepassing: „Dat wij ons ambt en plicht, o Heer’, getrouw verrichten tot Uw eer.” Ambt en plicht. Dat wat ons opgedragen is, ons waardigheid en gezag verleent. Maar ook dat wat als een loden last op onze schouders ligt. Want het moet wél weer gebeuren. De klik met de klas moet wél weer gemaakt worden. Daarom is ook het vervolg van het eerdergenoemde vers een prachtig onderwijzersgebed: „Dat Uwe gunst ons werk bekroon’, Uw Geest ons leid’, en in ons woon’.”
Na een paar dagen gaat het weer. De wederzijdse kennismaking heeft plaatsgevonden, het klassenregime is gevestigd en de rust van de gevestigde orde keert terug. Naarmate de spanning bij de docent afneemt, groeit ook zijn zelfvertrouwen. Hij kan weer géven aan zijn leerlingen. En juist in deze ontspanning ontstaat een klimaat waarin leerlingen gedijen, het schoolwerk voortgang vindt en de docent arbeidsvreugde geniet.
Hondse baan
Mijn prachtige, mijn hondse baan, zo omschrijft Ida Gerhardt haar werk als lerares in het schitterende gedicht ”Tussenuur”. Elke rechtgeaarde docent herkent dat: een prachtige baan én een hondenbaan. Altijd het gevecht met de onwil, het gebrek aan motivatie, de neiging de orde in de klas te verstoren. Altijd ook de vreugde van een geslaagde les, een gesprek van hart tot hart, een blik van herkenning.
De scholen zijn weer begonnen, maar het onderwijs kan nauwelijks voortgang vinden vanwege het gebrek aan leerkrachten. Waarom kiezen toch zo weinig mensen voor het onderwijs? Waarom neemt het aantal aanmeldingen voor de pabo voortdurend af? Waarom stappen mensen uit het onderwijs over naar het bedrijfsleven? Omdat de last van de baan te honds wordt? Omdat de lonen te veel achterblijven bij die in de marktsector?
Het gaat om iets anders: omdat er zo bitter weinig maatschappelijke waardering is voor het onderwijzersambt. Ik vrees dat in de gezinnen vaak met weinig respect over school wordt gesproken. Om ordeproblemen wordt gelachen, verhalen over waar het misging worden uitgeplozen, bij conflicten wordt de kant van de leerling gekozen. Geen wonder dat onze jongeren als signaal oppikken: je bent niet wijs als je voor het onderwijs kiest.
Jammer voor de samenleving. Als onderwijs een randverschijnsel wordt, is dat een latente bedreiging voor het welbevinden van de economie en voor het voortbestaan van de cultuur.
Loon naar werk
Gelukkig lijkt het tij te keren. Minister Plasterk heeft uitgesproken dat er iets moet gebeuren aan het slechte imago van het onderwijs. Dat zal zich de komende tijd ongetwijfeld vertalen in betere arbeidsomstandigheden, hogere lonen. Terecht, want ook de onderwijsarbeider verdient loon naar werk. Hopelijk blijft het daar echter niet bij. Een salarismaatregel is goed om in het spoor te blijven met de markt. Het loon van een leraar is echter breder dan zijn salaris: hij ziet uit naar de waardering van kind én ouders.
Een omslag in de maatschappelijke waardering voor de onderwijssector komt niet zozeer tot uiting in hogere overheidsuitgaven, maar vooral in de wijze waarop over onderwijs en onderwijzers gesproken wordt. Het petje moet af voor hen die anno 2007 de moed hebben dagelijks tussen de jongeren te staan. Er moet bewondering zijn voor hen die verwondering proberen te wekken. Dan alleen is een kentering te verwachten.
Wat voor de samenleving in het algemeen geldt, gaat in het bijzonder ook op voor de gereformeerde gezindte. Het onderwijs is het verlengstuk van de opvoeding thuis en in de kerk. We vertrouwen onze kostbare kinderen toch zeker niet toe aan mensen wier ambt we nauwelijks serieus nemen? En we realiseren ons toch wel dat het voortbestaan van de gezindte menselijkerwijs gesproken voor een groot deel afhangt van de cultuuroverdracht op school?
Laten we met respect spreken over hen die onze jongeren onderwijzen. Laten we onze jongeren dringend wijzen op de noodzaak van het opvullen van de openstaande vacatures op onze scholen, nu en in de toekomst. Laten we bovenal in onze gezinnen en in onze kerken voortdurend vragen om Gods zegen over het werk van onze onderwijsmensen én om de voortgang van het bijzonder onderwijs.
Reageren aan scribent? welbeschouwd@refdag.nl.