Vonkproppen in taalcolumns
Titel:
”viTaal of faTaal - verbazing en verdwazing in het Nederlands”
Auteur: Huib Boogert
Uitgeverij: Bzztôh, Den Haag, 2002
ISBN 90 5501 884 8
Pagina’s: 158
Prijs: € 11,50. „Weer zo’n naar stukje van ene Huib Boogert.” Een lezer van De Telegraaf spuit zijn gram in een ingezonden brief. Ik zeg het hem niet na, nu ik kennisgenomen heb van de gebundelde taalcolumns van Boogert.
Elke twee weken schrijft Huib Boogert in De Telegraaf een stukje over taal, ”Voertaal”. In een boekje zijn er een stuk of veertig gebundeld. Niet domweg gekopieerd, de auteur heeft de gelegenheid aangegrepen om zijn columns waar nodig te bewerken. Dat had nog wel iets kritischer gemogen: zonder de slotzin was bijvoorbeeld de column over draaideurwoorden (blz. 146) net iets puntiger geweest. In deze bundeling zijn ook reacties van Telegraaf-lezers toegevoegd, zowel boze, als vriendelijke, als vermanende.
Zo’n geselecteerde bundeling heeft nóg een geweldig voordeel: je kunt het boekje heel gevarieerd maken. Nu lezen we columns over Engelse woorden in het Nederlands, maar ook over Nederlandse woorden in het Frans of Russisch. Over het ”Bijbels Lexicon” van Karina van Dalen en Marijke Mooijaart, maar ook over die grappige woordcombinaties die eigenlijk iets heel anders betekenen dan wat er letterlijk staat: een warme sjaal is niet warm maar máákt warm, en in een goedkope winkel zijn het alleen de prodúcten die goedkoop zijn. ”Hypallage”, heet dit verschijnsel met een moeilijk woord.
Mooi zijn de voorbeelden uit het Afrikaans, een blijvende bron van lering en inspiratie voor ons Nederlanders: ”rubberuitveër” voor gummetje en ”vonkprop” voor bougie. Of uit het Vlaams. In plaats van ons ”Verboden de bouwplaats te betreden”, schrijven ze in België: ”Verboden op het werk te komen”. Reactie van Boogert: „Geen wonder dat iedereen in België bouwvakker wil worden…” Hoogtepunten vond ik de signalering van versluierend taalgebruik, over kunstwerken, maar ook door de overheid. In gemeentelijke stukken kwam de auteur de uitdrukking ”verkooppunt voor motorbrandstoffen” tegen, waarmee gewoon een benzinestation werd bedoeld. Een ”mobiliteitscentrum” bleek een handel in tweedehands auto’s te zijn. Ademnood heette in een ander stuk ”longfunctiedaling”.
Maar makelaars kunnen er ook wat van. Waarom spreken ze van een ”waterpartij” als ze een stinksloot bedoelen? vraagt Boogert zich af. Een schuurtje in Spijkenisse dat te smal was voor een auto, werd aangeprezen als ”stenen berging met roldeur, ideaal voor motorrijders”. Op deze column volgde natuurlijk prompt een hoeveelheid reacties van (kennelijk bonafide) makelaars.
In het taalgebruik van orthodox-christelijk Nederland ontdekte Boogert prachtige uitdrukkingen. Niet alles snapt hij echter, bekent hij. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn foutieve interpretatie van ”mijns vijands gramschap brandt” uit Psalm 138. Wel weet hij af van de hervormde dominee die zijn oorspronkelijke familienaam ”Kattestaart” niet zo geslaagd vond voor een toekomstig predikant. Ook weet hij dat er zoiets bestaat als ijdel gebruik van Gods naam. Maar op blz. 33 en blz. 49 brengt hij die kennis helaas niet in praktijk.
Een taalhandboek heeft een andere en blijvender waarde dan een bundeling van taalcolumns. Stukjes als deze lezen heerlijk vlot en laten je veelvuldig glimlachen. De ruimte in een column is echter meestal te kort om ook nog een afdoende oplossing voor de gesignaleerde problemen aan te reiken. Hoewel, Boogert doet af en toe een geslaagde poging. Maar als de lezer van schaamte bloost over eigen fouten en vervolgens de telefoon of de website van de Taaladviesdienst gaat raadplegen, is er al veel gewonnen.