Zuilen, flats en gloeilampen
Titel: ”De tijd van wereldoorlogen en crisis (1900-1950)”
Auteur: Arie Wilschut
Uitgeverij: Waanders, Zwolle, 2006
ISBN 90 400 8215 4
Pagina’s: 199
Prijs: € 17,95.
Geschiedenis heeft de wind mee. Er wordt veel over geschreven en gesproken. De aanleiding hiertoe is de klacht over de kwaliteit van de historische kennis en het historisch besef. Rapporten van de Onderwijsraad en de Onderwijsinspectie brengen aan het licht wat al veel langer in de samenleving rondgaat: het geschiedenisonderwijs moet beter. De maatschappelijke discussie hierover kent voorlopig twee mijlpalen. De eerste hiervan is de indeling van onze geschiedenis in tien tijdvakken. In kerndoelen en eindexameneisen voor het geschiedenisonderwijs zijn deze perioden van de commissie-De Rooij inmiddels voorgeschreven. Deze tien tijdvakken beogen een structuur, een tijdsindeling met de daarbij horende kenmerken, te geven van de Nederlandse geschiedenis.
Een andere door de overheid in het leven geroepen commissie onder voorzitterschap van Frits van Oosterom publiceerde onlangs een overzicht van de vaderlandse geschiedenis in vijftig onderwerpen, ook wel vensters genoemd: de canon. Het zijn beide voorstellen tot een herziene opzet van het geschiedenisonderwijs in Nederland.
Op de golven van toegenomen aandacht en interesse voor onze geschiedenis deinen de uitgevers gretig mee. Zo is uitgeverij Waanders een nieuwe serie over de Nederlandse geschiedenis gestart: ”Kleine geschiedenis van Nederland”. Over tien tijdvakken verschijnt een deel. Het eerst verschenen deel is het negende: ”De tijd van wereldoorlogen en crisis (1900-1950)”. Auteur is Arie Wilschut, directeur van Instituut voor Geschiedenisdidactiek (IVGD) in Amsterdam. Wilschut is momenteel in het wereldje van de geschiedenistactiek een naam waarom niemand heen kan. Voldoet dit boek aan de behoefte aan middelen in het (voortgezet) onderwijs om historische kennis te vergroten?
Glashelder
De structuur en de opzet van dit boek zijn glashelder. De tijdsperiode 1900-1950 wordt belicht aan de hand van vier facetten: economische ontwikkelingen, sociaal-culturele ontwikkelingen, binnenlandspolitieke ontwikkelingen en buitenlandspolitieke ontwikkelingen. Het is de bedoeling dat ook in de andere negen delen de tijdvakken op deze wijze worden ingedeeld: bijvoorbeeld ”De tijd van hervormers en ontdekkers” en ”De tijd van burgers en stoommachines”.
Het boek is professioneel verzorgd. De vele functionele (kleuren)foto’s van goede kwaliteit en een goed leesbare tekst maken het aantrekkelijk voor het onderwijs. Een register, een literatuurlijst en een lijst met vijftig jaartallen completeren het geheel.
Ook didactisch is het boek geslaagd: het is een aantrekkelijk en bruikbaar middel om snel het overzicht van de bedoelde periode te krijgen. Wat mij betreft zou nog meer gebruikgemaakt kunnen worden van historische infrastructuur zoals die aanwezig is in audiovisueel materiaal, op internet en in musea.
Bevolkingsgroei
Wilschut slaagt erin duidelijk te maken dat in de zogenaamde vooroorlogse periode de grondslagen voor het moderne Nederland gelegd werden. Zijn schets van de economische ontwikkelingen in deze periode overtuigt. In geen enkele andere halve eeuw van de Nederlandse geschiedenis gebeurde wat er plaatshad tussen 1900 en 1950: de bevolking van Nederland verdubbelde, van 5 naar 10 miljoen mensen. Door industrialisatie en uitbouw van de infrastructuur ontstonden de iconen die de samenleving zouden gaan domineren: de winkelstraat, de flat, de auto, de gloeilamp, de radio, wereldconcerns zoals Philips en Shell.
De beschrijving van de grote economische crisis van de jaren dertig wordt met duidelijke feiten en vergelijkingen voorstelbaar gemaakt. Ook bij de andere thema’s voor deze periode -de sociaal-culturele, de binnen- en de buitenlandspolitieke- geeft de auteur belangrijke en bruikbare informatie. Het heden valt niet goed te begrijpen zonder inzicht in de ontwikkeling van dat heden, bedoelt Wilschut te zeggen. Met instemming neem ik hiervan kennis.
Autonome mens
Minder enthousiast ben ik over zijn waardering van het recente verleden dat hij beschrijft. Het is goed dat een historicus een visie op het verleden heeft. Niets is saaier en vervelender dan een kleurloze weergave van de gebeurtenissen. Daarbij dient het telkens wel de vraag te zijn wat de norm en maatstaf is waarmee een historicus het verleden beoordeelt. Dat blijkt bij Wilschut vooral de mening van de moderne, autonome mens te zijn, voor wie zelfbeschikking de hoogste norm is. Pogingen om het verleden ook te verstaan vanuit dat verleden zelf, van binnenuit dus, lijken aan Wilschut niet besteed.
Zijn beschrijving van de verzuiling, inderdaad een heel dominant verschijnsel in het behandelde tijdvak, is hiervan een duidelijk voorbeeld. Het begrip ”soevereiniteit in eigen kring” wordt door de auteur verkracht. De zuilen bepaalden volgens hem „de angstvallig conservatieve aanblik van sociaal-cultureel Nederland in deze periode” en de Nederlandse verzuiling zou „totalitaire trekjes” hebben vertoond. Colijn en de SGP moeten het ontgelden, de eerste heet een ”kapitalist”, de tweede ”fundamentalistisch”.
Wilschut beoordeelt het verleden naar de mate waarin het heeft bijgedragen aan wat pas later werd bereikt: het onafhankelijk en zelfstandig oordeel van de moderne kiezer uit de jaren zestig. Historisch besef begint echter niet met het verleden te oordelen, maar met het te verstaan. Alleen daarmee doen we recht aan onze medemensen uit het verleden.
Verwarring
Jammer dat Wilschut op het gebied van de weergave van de feiten tal van kleine fouten maakt. Zo dateert hij de inval van de Duitsers in de Sovjet-Unie, het verschijnen van de roman ”Burgers in nood” van H. M. van Randwijk en het ontstaan van het ministerie van Defensie verkeerd. Het ontsiert zijn in zo veel andere opzichten verdienstelijke boek.
Nog één puntje: waarom noemen schrijver en uitgever deze serie ”de canon voor het Nederlandse geschiedenisonderwijs”? De verwarring met de canon van vijftig onderwerpen -de vensters van Van Oosterom- is hiermee compleet. Een werkelijke herziening van het geschiedenisonderwijs in Nederland is gediend met het in elkaar schuiven van de tijdvakkencanon en de onderwerpencanon. De didacticus Wilschut zou dit als geen ander moeten beseffen.