Nucleaire ontwapening. Nog steeds bittere noodzaak
Titel: ”Nucleaire ontwapening. Nog steeds bittere noodzaak”
Auteur: Karel Koster
Uitgeverij: Nederlandse Vereniging voor Medische Polemologie (NVMP), Utrecht, 2006
ISBN 90 75 307 03 9
Pagina’s: 176
Prijs: € 17,50.
In de goede oude tijd kreeg je voor een demonstratie tegen kernwapens tienduizenden mensen op de been. Vandaag mag je bij honderd deelnemers tevreden zijn. Reden? De atoombom houdt niemand meer wakker. Karel Koster constateert in zijn boek ”Nucleaire ontwapening. Nog steeds bittere noodzaak” dat het gevoel van urgentie rond kernwapens na het einde van de Koude Oorlog in 1989 is verdwenen. Terwijl er nog steeds „immense aantallen” raketten op ons gericht staan. Zo nodig worden ze binnen een kwartier gelanceerd.
De kwestie is volgens Koster alleen maar ernstiger geworden. Het aantal landen met kernwapens neemt toe. En terwijl Iran door de internationale gemeenschap wordt gedwarsboomd in zijn nucleaire plannen, sluiten de Verenigde Staten met de jonge kernwapenstaat India een verdrag. PvdA-minister Koenders noemt dit in het boek „hypocriet”, en alles lijkt erop dat Koster het daarmee eens is.
Koster vindt de hele aanpak van Iran „discriminerend” en een „fatale aanval” op het nonproliferatieverdrag (NPV) uit 1970. Dit verdrag staat het vijf landen toe kernwapens te hebben (VS, Rusland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en China) en geeft andere landen de vrijheid nucleaire energie op te wekken.
Dit verdrag legitimeert natuurlijk gewoon een bestaande situatie en is daarmee zeer onbevredigend. Bovendien hebben alle nieuwe kernwapenlanden (die dus buiten het NPV staan), zoals India, Pakistan en Israël, vreedzame kernenergie gebruikt als opstap naar kernwapens. Terwijl atoomstroom volgens het NPV nu juist is toegestaan.
Is het dan niet tegen de geest van het NPV om Iran bij de ontwikkeling van nucleaire elektriciteitscentrales tegen te werken? Volgens Koster wel. Dat komt door de Amerikaanse machtspolitiek. De VS zijn wel voor wapenbeheersing, maar vooral van andermans wapens.
Heeft dit onderwerp ook nog iets met Nederland te maken? Heel veel, toont Koster aan. Op de militaire Vliegbasis Volkel liggen twintig Amerikaanse kernkoppen. In tijd van oorlog moeten Nederlandse bommenwerpers deze afwerpen. Het commando daarvoor komt van de hoogste NAVO-commandant, die als Amerikaan luistert naar orders uit Washington. Knap is dat Koster, ondanks het Nederlandse beleid van ”bevestigen noch ontkennen”, uit vele kleine stukjes informatie van de regering een duidelijk beeld weet te schetsen.
De auteur betreurt het dat de Nederlandse kabinetten onder Balkenende te weinig nadruk leggen op het „uitbannen van kernwapens” (citaat van oud-minister Van Aartsen). Nederland is de laatste jaren volgens Koster helemaal zij aan zij gekomen met de Amerikaanse regering, die zich alleen richt op beperking van kernwapens (non-proliferatie).
Interessant is het interview met advocaat en oud-militair Meindert Stelling. In de jaren zeventig en tachtig betoogde hij als beroepsmilitair dat het gebruik van de atoombom zoals op Japan in 1945 „onverenigbaar was met de normen van de rechtvaardige oorlog” en het oorlogsrecht. Over die stelling hoeft natuurlijk geen enkele twijfel te bestaan. Het uitgangspunt van het oorlogsrecht is dat burgers nooit doelwit mogen zijn. Bij het gebruik van kernwapens is dit vrijwel altijd wel het geval. Maar tijdens de Koude Oorlog werd zo’n opvatting in de Nederlandse krijgsmacht gezien als „verraad” en „heulen met de communisten.”
Het boek van Koster is een waardevolle poging het kernwapenvraagstuk weer op de agenda te krijgen. Het is met grote deskundigheid geschreven, ook al is op elke bladzijde duidelijk dat de auteur zelf een ”antikernwapenlobbyist” is. Hier en daar zou de kritische blik van een uitgever en een eindredacteur het boek goed hebben gedaan.