Wet is voor elke Nederlander gelijk
Gelegenheidswetgeving en politieke bemoeienis rondom de zaak Volkert van der G. zijn zaken die in een rechtsstaat niet thuishoren, maar doorgaans zijn voorbehouden aan bananenrepublieken, schrijft mr. A. Klaassen.
Zo on-Nederlands als het optreden van wijlen Fortuyn was qua benadering van het politieke systeem, zo on-Nederlands was de manier waarop Volkert van der G. hem het zwijgen oplegde. Was Fortuyn het middelpunt van de media-aandacht en bekendste Nederlander van dit jaar, hierin werd hij opgevolgd door de verdachte van de moord op hem, zij het dat de benadering omgekeerd evenredig is. Geen middel schijnt geschuwd te worden om de druk op de verdachte te vergroten waar men kan. De heisa in de politiek, de sensatie in de media en de door onderbuikgevoelens gevoede publieke opinie schijnen voort te komen uit primitieve gevoelens die men in ons als rechtsstaat te boek staande land niet meer zo nadrukkelijk aanwezig vermoedde, laat staan dat zij de boventoon zouden voeren.
Eerst moet er een noodmaatregel worden genomen om het cameratoezicht te kunnen rechtvaardigen, daarna meent een kamermeerderheid dat er een uitzondering moet worden gemaakt op het Nederlandse recht teneinde Van der G. onder dwang te kunnen voeden en en passant roept een LPF’er dat het zwijgrecht van verdachten moet worden afgeschaft met als kennelijk doel Van der G. tot spreken te dwingen.
Alledrie de voorbeelden hebben gemeen dat zij in strijd zijn met hetgeen op dit moment als recht geldt. Voor alledrie is noodzakelijk dat de wet wordt aangepast en alle drie vloeien ze voort uit subjectieve en ondoordachte beweegredenen. Zeker niet ten onrechte is dan ook al gesproken van gelegenheidswetgeving en politieke bemoeienis met een zaak die ”sub judice” is. Dit zijn nu juist zaken die in een rechtsstaat niet thuishoren, maar doorgaans zijn voorbehouden aan bananenrepublieken.
Het gevaar van deze benadering kan moeilijk worden onderschat. Recht dient voor een ieder gelijk te gelden en dit moet een voortdurende zekerheid zijn. Wanneer men recht voor ieder individueel geval aanpast naar gelang de publieke opinie dit wil, wordt onze vrijheid bedreigd door een willekeurig handelende overheid. Voor de goede orde zij opgemerkt dat zij het zwaard niet tevergeefs draagt, maar dat het eveneens nimmer de bedoeling is geweest dat zij hier in het wild mee rondzwaait.
Het voorgaande gevaar blijkt reeds wanneer de gang van zaken rondom het cameratoezicht wordt bezien. Oorspronkelijk kon een dergelijke vorm van toezicht slechts bij hoge uitzondering plaatsvinden om reden dat er gevaar dreigde voor de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde. Louter zelfbescherming, derhalve. Achtergrond van deze terughoudendheid is dat de cel voor een gedetineerde de enige plaats is waar hij nog een beetje privacy bezit.
Uit de eerste beklagzaken van Volkert is gebleken dat er bij hem geen verhoogd risico op zelfmoord aanwezig was. Opmerking verdient dat in het begin ook nog geen sprake was van hongerstaking - deze vormt slechts de reactie op het toezicht. Niettegenstaande dit deskundigenbericht, meende de gevangenisdirecteur dat dit risico wel aanwezig was. Het frappante van de situatie is overigens wel dat, indien Van der G. volhardt in zijn hongerstaking hij paradoxaal genoeg datgene bereikt wat men nu juist wilde bestrijden.
Dwangvoeding
Onder deze omstandigheden besloot de Raad voor Strafrechtstoepassing begin juli dat het ophangen van camera’s onrechtmatig was. Nog nooit in zijn ten einde lopende ambtsperiode had men minister Korthals zo snel actie zien ondernemen als op dat moment: op 5 juli werd een wijziging doorgevoerd die permanent cameratoezicht mogelijk maakte. Op het protest dat dit slechts was geschied met het oog op de toestand van Van der G. verweerde de minister zich zwakjes met het argument dat dit niet zo was, want dat het voorstel al enige tijd in de maak was. Dat het nog niet af was, blijkt bij nadere bestudering wel - in het Nederlands Juristenblad van 23 augustus jl. wordt reeds uiteengezet dat noch de tekst van de bewuste bepaling in de Penitentiaire Beginselenwet, noch de wetsgeschiedenis de minister voldoende basis bieden om zelfstandig bevoegdheden te scheppen die een zo grote inbreuk maken op grondrechten. De regeling diende juist ter bescherming van de gedetineerde, maar kan nu in vrijwel alle gevallen worden toegepast. Een der gronden voor de maatregel vormt namelijk de vrees voor maatschappelijke onrust. Terecht is betoogd dat dit begrip zo ruim en ongrijpbaar is dat het nauwelijks houvast biedt. Een dergelijke maatregel is dan ook voorbehouden aan de formele wetgever. Wat hier van zij, de conclusie mag wel zijn dat de camera’s er niet voor Volkert zelf hangen, maar alleen voor het publiek.
Dat hier sprake is van gelegenheidswetgeving lijkt mij evident. Ontkenning daarvan klinkt niet alleen hypocriet, maar is ook ongeloofwaardig. Hetzelfde kan worden gesteld ten aanzien van de al genoemde dwangvoeding. De Grondwet geeft een ieder het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, behoudens door de wet te stellen beperkingen. Minister Donner heeft betoogt dat de Penitentiaire Beginselenwet zo’n beperking bevat, aangezien daarin wordt bepaald dat ingrijpen van een arts is toegestaan als dit noodzakelijk wordt geacht. Blijkens de wetsgeschiedenis is hierbij echter gedacht aan dwangbehandeling van gestoorden, wilsonbekwamen derhalve. Deze omschrijving is op Van der G. duidelijk niet van toepassing.
Er bestaat derhalve geen legitimatie voor dwangvoeding. Dit blijkt ook uit het feit dat door de beroepsgroep van artsen weigerend is gereageerd. Als er een arts zijn medewerking zal verlenen aan dwangvoeding, zal in ieder geval de Inspectie voor de Gezondheidszorg deze arts voor het medisch tuchtcollege dagen, zo heeft de inspectie aan het KNMG bekend gemaakt.
Gelijke monniken…
Het kan niet anders of een jurist van het kaliber Donner weet dat zijn betoog faalt. Zijn optreden kan ik dan ook slechts verklaren door het gegeven dat een kamermeerderheid toch dwangvoeding wenst, al zou hiervoor een uitzondering nodig zijn op hetgeen rechtens geldt. Zonder persoonlijk op het streven van de Kamer tegen te zijn, is het wel verontrustend dat een grondrecht van dit gehalte met dergelijk gemak opzij wordt gezet. Goede argumenten daarvoor zijn mij tot op heden niet bekend. Integendeel lijkt het een door de waan van de dag ingegeven actie, waarmee de politiek zich actief bemoeit met een verdachte waarvan de bedoeling is dat die uitsluitend wordt beoordeeld door onafhankelijke en onpartijdige rechters, die juist een consequente toepassing van het recht op basis van gelijkheid beogen te waarborgen.
Aan het typisch LPF-achtige voorstel het zwijgrecht maar af te schaffen om Volkert aan het praten te krijgen, behoeft tot slot niet veel aandacht te worden geschonken. Hoe men iemand tegen zijn wil in wil laten spreken, is mij evenwel niet duidelijk geworden en de zin van het voorstel derhalve evenmin. Immers staat het een rechter vrij om het feit dat iemand zwijgt ook tegen hem te gebruiken in de sfeer van de strafmaat. Meer dan retoriek lijkt het dan ook niet te zijn geweest.
De vraag is dan of deze maatregelen nu werkelijk noodzakelijk zijn om Van der G. berecht te krijgen. Het antwoord is ondubbelzinnig nee. De wet werkt voor Volkert op dezelfde wijze als voor anderen. Gezien de hoeveelheid aan bewijs lijkt zijn verklaring ook volstrekt niet noodzakelijk om tot een veroordeling te kunnen komen. Niemand hoeft bang te zijn dat Volkert zijn verdiende straf zal ontlopen. Zoals ook andere verdachten voor moord worden veroordeeld, zo zal ook Van der G. worden veroordeeld en we mogen het rustig aan de rechter overlaten om de specifieke omstandigheden van dit geval in zijn oordeel te betrekken. De voorgestelde maatregelen missen dan ook ieder doel en doen slechts afbreuk aan het systeem, nu het erop lijkt dat het systeem niet voor iedereen hetzelfde is. De verklaring voor het toch komen met voorstellen van deze aard kan dan ook slechts worden gezocht in door de politiek van publiek en media overgenomen onrust- en wraakgevoelens. Dat dit echter slechte raadgevers zijn, is thans eens te meer gebleken.
Mr. A. Klaassen is als advocaat werkzaam bij Bouwman Van Dommelen Advocaten te Utrecht.