„De moeite niet waard”
„Misschien lukt het u één man het zwijgen op te leggen. Maar van over de hele wereld, meneer Poetin, zal er de rest van uw leven een storm van protest in uw oren klinken. Moge God u vergeven voor wat u hebt gedaan, niet alleen tegenover mij, maar tegenover mijn geliefde Rusland en zijn volk.”
Dat zijn de laatste woorden uit de verklaring die Alexander Litvinenko vlak voor zijn dood op 23 november 2006 opstelde en die een dag later werd voorgelezen aan verslaggevers bij University College Hospital in Londen - de stad waar de Russische ex-spion in ballingschap leefde. Litvinenko bezweek aan de gevolgen van een vergiftiging, op 1 november, met polonium 210, „misschien wel de giftigste stof op aarde.” Dat schrijven althans zijn weduwe Marina en zijn voormalige vriend Alex Goldfarb in ”Dood van een dissident”. Een „klein spikkeltje is een uiterst dodelijke dosis en één gram is genoeg om een miljoen mensen te doden. Maar voor degene die het hanteert, is het onschadelijk, tenzij het wordt ingeademd of ingeslikt.”Dat de Russische geheime dienst FSB polonium gebruikte om Litvinenko uit de weg te ruimen, heeft zijn redenen. Aangezien nooit eerder iemand met dit radioactieve materiaal was omgebracht, hoopte de FSB dat toxicologen en rechercheurs van de ware toedracht rond de moord onkundig zouden blijven. „Het was puur geluk in combinatie met Sasja’s fenomenale uithoudingsvermogen dat het in zijn geval gevonden was. Hij had een verschrikkelijke dosis toegediend gekregen. Was hij binnen de eerste twee weken in het Barnetziekenhuis overleden, dan zou de doodsoorzaak zijn toegeschreven aan thallium, wat betekende dat iedereen het toegediend kon hebben.”
Bloedhekel
Alexander Litvinenko, zoon uit een kortstondig studentenhuwelijk, komt in 1962 ter wereld en wordt door zijn opa grootgebracht in Naltsjik, een klein stadje in de Kaukasus. Via het leger treedt hij in dienst van de KGB, de voorloper van de FSB. Sasja komt al snel terecht bij de antiterreureenheid. Als operationele rechercheur -”oper”- stelt hij geheime dossiers op van gangsters en bestudeert hij hun netwerken en banden met zakenlieden en politici.
In de Jeltsinjaren ontmoet Litvinenko Boris Berezovski, de machtige oligarch die in nauw contact staat met het Kremlin. Hun eerste treffen komt tot stand na een mislukte moordaanslag op Berezovski. Kort daarop redt hij de mediamagnaat uit handen van de Moskouse politie. Langzaam groeit er een vertrouwensband tussen de zakenman en de FSB’er -„Boris vertrouwde ik meteen”-, wat hem vervreemdt van zijn werkgever.
In 1997 wordt Litvinenko overgeplaatst naar de supergeheime Afdeling Operaties tegen Misdaadorganisaties (URPO). Al snel ontdekt hij dat de URPO onder meer tot taak heeft buitengerechtelijke acties tegen verdachte criminelen uit te voeren. Sasja raakt in het nauw als de FSB zijn pijlen op de gehate Berezovski gaat richten. De geheim agent krijgt zelfs de opdracht hem te doden.
De oper besluit, samen met een paar eveneens in het nauw gedreven collega’s, de misstanden binnen de organisatie openbaar te maken. De verwachte schoonmaak onder de nieuwe FSB-directeur, Vladimir Poetin, blijft echter uit. Integendeel. In maart 1998 wordt Litvinenko op grond van een vage beschuldiging gearresteerd, naar hij later zegt op bevel van Poetin, die „altijd een bloedhekel aan me” heeft gehad.
Als Poetin in 2000 -dankzij de steun van Berezovski, die hem aanvankelijk als een gelijkgezinde beschouwt- het presidentschap verovert, is het kostje van de oligarch en zijn vriend Litvinenko gekocht. Sasja wordt vrijgesproken, maar onmiddellijk opnieuw gearresteerd. De rechter legt hem vervolgens een beperkende maatregel op: hij komt vrij, maar mag de stad niet verlaten en moet het stellen zonder paspoort. De gewezen spion aarzelt niet en bereidt zijn ontsnapping en die van zijn vrouw en zoon voor. In oktober 2000 steekt hij alleen de grens met Turkije over. Zijn vrouw en kind zijn dan al ’op vakantie’ in het buitenland.
Een maand later besluit Berezovski -die inmiddels met Poetin is gebrouilleerd en wiens zakenimperium al onder Kremlinvuur ligt- niet van zijn buitenverblijf in Nice naar Moskou terug te keren. Evenals Litvinenko vestigt hij zich uiteindelijk in de Britse hoofdstad, waar Sasja vijf jaar later het dodelijke polonium drinkt.
Motief
Dat de Russische president en voormalig FSB-hoofd Vladimir Poetin persoonlijk achter de moord op Litvinenko zit, lijdt voor Goldfarb en Marina Litvinenko geen enkele twijfel. De „ironie” is volgens hen dat toen het polonium was opgespoord, het meteen bewijsmateriaal was. „Geen enkele amateurmoordenaar -zelfs niet iemand die aan geld geen gebrek heeft- kon het gebruikt hebben.”
Van de productie van polonium -een stof die wordt gebruikt in apparaten die statische elektriciteit uitschakelen- vindt 97 procent in Rusland plaats. Daarvan wordt een zeer geringe hoeveelheid geëxporteerd, voornamelijk naar de VS. Dat alles gebeurt onder toezicht van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA). Aan de hand van het polonium dat is gevonden in het lichaam van Litvinenko, is het mogelijk de productiedatum en het serienummer van de stof te achterhalen. Tenzij het afkomstig is van een illegale reactor die niet onder IAEA-toezicht staat.
Afgezien van Litvinenko hebben slechts twee mensen in Londen -en op de (vlieg)route naar Moskou- sporen van polonium achtergelaten: Andrei Loegovoi, eigenaar van een beveiligingsfirma in Rusland, en Dmitri Kovtoen, zijn zakenpartner annex schoolvriend, legermaatje en oudgediende van de militaire inlichtingendienst. Met beiden had Litvinenko, die in Londen eveneens actief was in de beveiligingssector, op 1 november een zakelijk overleg in de bar van het Millenniumhotel. Was de balling bij aankomst in de bar nog ’schoon’, toen hij het hotel verliet was hij ten dode opgeschreven.
Een persoonlijk motief voor de moord had Loegovoi -Litvinenko wees hem op zijn ziekbed aan als schuldige- niet. „Voor het geld zou hij het niet hebben hoeven doen”, schrijven weduwe Litvinenko en Goldfarb. „Alleen een zeer machtig belang zou hem ertoe hebben kunnen overtuigen mee te doen.” Het werk van Poetin, de man die „alle zaken die verband houden met de Londense dissidentengroep” persoonlijk controleert.
Volgodonsk
Waarom zo veel moeite om Litvinenko te doden, zo vraagt Goldfarb zich ten slotte af. „Op dit punt ben ik het met Poetin eens: wat Sasja ook had gedaan of nog zou doen, het was de moeite niet waard. Hij was niet het ultieme doelwit; zijn dood was een middel tot een doel. Een zeer belangrijk doel, dat het ontzagwekkende middel rechtvaardigde. Er is maar één plausibel motief voor de moord - het doel dat lord Tim Bell al noemde nog voor polonium-210 en Andrei Loegovoi op het toneel verschenen: om in de eindeloze machtsstrijd tussen Poetin en Berezovski een moord toe te schrijven aan de andere kant.”
”Dood van een dissident” leest als een spannend verhaal en biedt tegelijk een inkijkje in de politieke intriges en machtspelletjes in en rond het Kremlin in de periode-Jeltsin. De Russische oorlog in Tsjetsjenië neemt daarbij een belangrijke plaats in. Met Litvinenko zijn de auteurs ervan overtuigd dat de bloedige bomaanslagen van 1999 op de flatgebouwen in Moskou en Volgodonsk niet het werk waren van Tsjetsjeense rebellen maar van de FSB zelf. En gezegd moet worden dat de in het boek genoemde argumenten overtuigend klinken.
„Wie is Vladimir Poetin?” is een vraag die velen in het Westen nog altijd bezighoudt. Hoewel Goldfarb en Marina Litvinenko hun boek niet hebben geschreven als onpartijdig toeschouwer en aan de zijde staan van Poetins aartsvijand Berezovski leveren ze niettemin een belangrijke bijdrage aan de beantwoording van die vraag. De lezer oordele zelf.
N.a.v. ”Dood van een dissident. Alexander Litvinenko en het einde van de Russische democratie”, door Alexander Goldfarb en Marina Litvinenko; uitg. Het Spectrum, Utrecht, 2007; ISBN 978 90 274 5542 0; 392 blz.; € 17,95.