Niet te verzoenen is het leven
Titel: ”Van alle dingen los. Het leven van J. C. Bloem”
Auteur: Bart Slijper
Uitgeverij: De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2007
ISBN 978 90 295 6499 1
Pagina’s: 390
Prijs: € 34,95.
Het oeuvre van de dichter J. C. Bloem (1887-1966) is beperkt van omvang. Even beperkt is zijn thematiek. Toch is hij een van onze meest geciteerde dichters. Ik denk aan versregels als: „Alles is veel voor wie niet veel verwacht” en de briljante regels: „Denkend aan de dood kan ik niet slapen,/ En niet slapend denk ik aan de dood.” Bart Slijper schreef over deze dichter met zijn pessimistische levensvisie als proefschrift de biografie ”Van alle dingen los. Het leven van J. C. Bloem”. Jakobus Cornelis Bloem -Jacques voor zijn vrienden- bracht zijn jeugdjaren door in een omgeving die hij als een paradijs heeft ervaren: een welgesteld gezin behorend tot de hogere klasse -de vader was van 1886 tot 1903 burgemeester van het Zuid-Hollandse plaatsje Oudshoorn-, zorgzame ouders, een prachtig huis omringd door een tuin met oude bomen en vijvers. Slijper maakt aannemelijk dat die paradijselijke omgeving, of het beeld ervan in zijn herinnering, Bloems leven heeft gestempeld. Sterker nog: het maakte hem totaal ongeschikt voor het leven, ongeschikt voor een zinvolle plaats in de maatschappij.
Door zijn studie buitenshuis werd hij abrupt „uit zijn kindertijd getild.” Na het voltooien van zijn rechtenstudie kon hij elke betrekking -onder meer griffier bij diverse rechtbanken- alleen maar ervaren als benauwend. Hij leed aan de last der „daaglijksheid.” Zijn levensgevoel heeft hij misschien wel het helderst samengevat in de slotstrofe van het gedicht ”Zondag”:
Niet te verzoenen is het leven.
Ten einde is dit wellicht nog ’t meest:
Te kunnen zeggen: het is even
Tussen twee stilten luid geweest.
Bloems leven bestond alleen maar uit literatuur. Elk levensbeschouwelijk fundament ontbrak. Ook de religieuze dimensie was afwezig, mede door zijn opvoeding: zijn liberaal-conservatieve vader was slechts in naam hervormd. Bloem was, aldus Slijper, „volstrekt niet religieus” en kende geen enkel perspectief over de dood heen: de altijd dreigende dood maakt een eind aan alles en daarna komt er niets meer.
Weinig opwekkend
Het is niet erg opwekkend allemaal. Bloem was iemand zonder maatschappelijke ambities, naïef en wereldvreemd. Wel aandoenlijk soms in zijn hulpeloosheid, maar ook egocentrisch. Het huwelijk met de vele jaren jongere Clara Eggink liep op de klippen. Zijn omgeving bracht hij keer op keer tot wanhoop door zijn schulden en zijn drankzucht. Ondanks geldgebrek bleef hij maar boeken en drank kopen. Zijn leveranciers hebben het geweten…
Ook had hij bedenkelijke politieke standpunten, zonder deze overigens goed doordacht te hebben. Hij had een afkeer van de democratie: de regering van het land wenste hij het liefst in handen van een liberaal-conservatieve elite. In de jaren dertig koesterde hij zelfs sympathie voor het Derde Rijk en werd hij lid van de NSB, waaraan overigens na de Duitse inval abrupt een einde kwam. Ook was antisemitisme hem niet vreemd, blijkens onverhulde uitspraken waarin hij de Joden het „vuilste kapitalisme” verweet.
Begaafd essayist
Toch is hiermee niet alles gezegd. De ’onmaatschappelijke’ dichter was ook buitengewoon literair begaafd. Dat illustreert zijn betrekkelijk kleine oeuvre -ook hier speelde zijn passiviteit hem parten!-, zowel zijn gedichten als zijn essays.
Op diverse momenten in de literatuurgeschiedenis deed hij in zijn essays beslissende, scherp geformuleerde uitspraken. Ik noem de discussie rond 1910 over ”bezielde retoriek” in de kring van tijdschrift De beweging van Albert Verwey, waaraan behalve Bloem onder anderen Gossaert en Van Eyck deelnamen. Het ging om de kwestie in hoeverre een dichter in zijn beelden oorspronkelijk moet zijn. Verwey stelde op een gegeven moment vast: Bloems oordeel is „meer omvattend” en „dieper” van visie dan dat van Gossaert. We mogen dit opvatten als een compliment.
Even fundamentele uitspraken deed Bloem in de jaren dertig over de kwestie die Menno ter Braak van het tijdschrift Forum aanzwengelde. Nu ging het erom wat belangrijker is in poëzie: de (fraaie) vorm óf de vent, dat wil zeggen een dichter met persoonlijkheid, met een eigen visie. Ter Braak koos voor het laatste. Bloem daarentegen vond het een onzuivere tegenstelling -het ging hem om de onverbrekelijke eenheid van vorm en inhoud- en met de titel van zijn opstel ”Vorm of vent” gaf hij het debat zijn blijvende literair-historische benaming.
Begaafd dichter
Bloem groeide uit tot „een haast onbetwiste autoriteit”. Zijn eerste bundels -”Het verlangen” (1921), ”Media vita” (1931) en ”De nederlaag” (1937)- werden aanvankelijk slecht verkocht, maar na de Tweede Wereldoorlog rees zijn ster snel en bereikte hij een breed publiek. Dat begon met de verschijning van zijn ”Verzamelde gedichten” in 1947, die vele herdrukken beleefde en steeds weer met minuscule bundeltjes werd uitgebreid.
Slijper spreekt van een „haast religieuze eerbied” waarmee de dichter na de oorlog wordt omringd. Het leidde tot vele lovende recensies en belangrijke bekroningen: in 1949 de Constantijn Huygensprijs, drie jaar later de P. C. Hooftprijs. Bloem wilde in klassieke vorm, staande in de traditie, op niet-spectaculaire maar zuivere manier „diepe dingen over het leven zeggen”. Blijkbaar heeft hij velen diep geraakt met de verwoording van zijn levensgevoel, het menselijk lot zoals hij dat steeds sterker ervoer: de onmachtige mens, overschaduwd door de dood. Als christen kun je zijn levensbesef moeilijk delen, maar kun je toch onder de indruk komen van zijn kernachtige, trefzekere formuleringen, schijnbaar eenvoudig maar vol raffinement.
Overigens was niet alles even triest. Bloem had oog voor de gedempte schoonheid van het Hollandse landschap: de donkere wolken overheersen, maar de ”wolkenranden” zijn wel ”doorschenen”. Vandaar de titel van zijn poëziebloemlezing in de populaire Ooievaarreeks: ”Doorschenen wolkenranden”. En hij schreef ook de beroemde regel: „Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.”
Bloem werd een van de meest verkochte dichters van de twintigste eeuw, naast Marsman en Achterberg, en bij een groot publiek zijn bepaalde regels gemeengoed geworden.
Laatste levensfase
De laatste jaren van zijn leven woonde Bloem in Kalenberg, gelegen in het prachtige natuurgebied De Weerribben in de Kop van Overijssel. Zijn ex-vrouw Clara Eggink had daar een stuk grond gekocht met een woonboot als haar eigen verblijf en een boerderijtje waar Bloem mocht wonen. Met veel opoffering verzorgde zij hem daar tot aan zijn dood. Die dood kwam in 1966, na jaren van aftakeling, onder meer door een hersenbloeding.
Hij werd begraven op het kleine, intieme kerkhof in Paasloo, met op de grafsteen de dichtregel: „Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij.” Naast hem ligt Clara Eggink begraven, die zo veel jaren jonger was en tientallen jaren later overleed.
Biografie met kwaliteiten
Veel belangrijke literatoren uit onze letterkunde, zoals Frederik van Eeden, Simon Vestdijk en Gerrit Achterberg, hebben hun biografie. Slijper heeft nu ook Bloem in dat rijtje geplaatst. Het belang van zijn schrijversbiografie is allereerst dat deze veel breder is dan de levensschets die A. L. Sötemann al had gegeven met zijn boek ”Een dichter en zijn wereld. Over J. C. Bloem” (1994) en dan de persoonlijke herinneringen in ”Leven met J. C. Bloem” van Clara Eggink (1977).
Slijpers biografie heeft kwaliteit, mede omdat hij erin geslaagd is twee gevaren te voorkomen: overcompleetheid met een overdosis aan details, met als gevolg een buitenproportionele omvang, én transformatie van de ”held” tot een soort heilige.
De omvang heeft Slijper door een juiste selectie beperkt weten te houden: hij heeft zijn materiaal goed geschift en geordend, zodat zijn vlot geschreven en goed onderbouwde ’verhaal’ slechts ruim 300 pagina’s omvat. Een knappe prestatie! Ook neemt hij kritische distantie in acht, al of niet met een humoristische ondertoon, zodat de ’onmaatschappelijkheid’, de haast onbegrijpelijke hulpeloosheid en afhankelijkheid van zijn ’held’ goed uit de verf komt.
Een mislukt leven?
Aan het eind van zijn biografie stelt Slijper de vraag of het leven van Bloem ”mislukt” moet worden genoemd. Hij durft daarop geen antwoord te geven, maar het pleit voor zijn kritische afstandelijkheid dat hij die vraag wel stelt.
Bloem heeft deze vraag, zij het in andere woorden, zelf ook eens gesteld in zijn gedicht ”Dichterschap”: „Is dit genoeg: een stuk of wat gedichten,/ Voor de rechtvaardiging van een bestaan, (…)?” Naar mijn persoonlijke overtuiging is „een stuk of wat gedichten” wel wat weinig voor een heel mensenleven! Voor Bloem lag dat blijkbaar anders. Slijper meent in de geciteerde regels behalve twijfel en berusting ook iets van triomf te lezen. En daarmee is de cirkel rond: Bloems leven was dichterschap en dichterschap was zijn leven.