Door de ogen van Teellinck en Lacan
Zelfonderzoek en zelfverloochening nemen in het werk van Willem Teellinck een belangrijke plaats in. Een van zijn laatste werken, ”Soliloquium”, zou je een model kunnen noemen voor zelfonderzoek en geloofsbeleving, stelt dr. Herman Westerink. In zijn donderdag verdedigde proefschrift vergelijkt hij het boek van de zeventiende-eeuwse dominee met de psychoanalytische bevindingen van Freud en Lacan.
De laatste jaren zijn er veel heruitgaven van Teellinck (1579-1629) geweest. De stichtende kracht van zijn werk is niet verdwenen, heeft Westerink (1968) gemerkt. „Zo kon het dan ook onlangs op een feestje gebeuren, dat een oprecht geïnteresseerd persoon vroeg of de inzichten van Teellinck al doorklonken in mijn preken. Hij keek er erg verwachtingsvol bij, dus zei ik maar na enige aarzeling dat ik dacht van niet, waarop hij antwoordde dat hem dat niet waarschijnlijk leek.”
Voor de man van het feestje was het min of meer vanzelfsprekend dat iemand die een proefschrift over Teellinck schrijft, zich inhoudelijk met hem verwant voelt. Bij Westerink liggen de zaken anders. Affiniteit heeft de vrijzinnig hervormde vicaris uit Wapserveen wel met zijn onderzoeksobject, maar dan vooral met Teellincks manier van schrijven en zijn gedrevenheid.
Donderdag promoveerde Westerink aan de Rijksuniversiteit Groningen op een „godsdienstpsychologische en mentaliteitshistorische studie naar mensvisie, zelfonderzoek en geloofsbeleving” in het oeuvre van Teellinck. In het boek (”Met het oog van de ziel”, uitg. Boekencentrum) laat hij zien dat Teellinck uitstekend op de hoogte was van de verschillende tradities in zijn tijd, zoals het puritanisme, de scholastiek, de Moderne Devotie en humanisme.
Westerink beschrijft de verhouding tussen geloofsbeleving en het avondmaal, de tucht, opvoeding, zelfonderzoek en broederlijke vermaning. Hij staat stil bij de rol van de predikant en de prediking voor de geloofsbeleving. Vanuit medische theorieën laat hij zien dat Teellinck diepgaand beïnvloed is door de anatomie en de humeurenleer uit zijn tijd, en dat medische termen in preken en traktaten wel degelijk meer zijn dan metaforen, zoals tot nu toe werd aangenomen. Van een dualisme tussen ziel en lichaam is bij Teellinck geen sprake, toont hij aan.
Wat hem bij Teellinck heeft gebracht? „Ik ben vanuit een wat bredere vraag bij hem terechtgekomen”, zegt de promovendus. „Die luidt: Hoe proberen verschillende stromingen in de tijd van de Reformatie en de Contrareformatie greep te krijgen op het geloof van de mensen? Op welke manier probeert men, in angstige tijden van godsdienstoorlogen en twisten, aan te sturen op een specifieke geloofsbeleving? Naar rooms-katholieke theologen was al veel onderzoek gedaan. Dus lag een protestantse theoloog meer voor de hand. Teellinck heeft erg veel geschreven, en in het Nederlands, zodat het gemakkelijk leesbaar is.”
Westerink vindt dat in het onderzoek te weinig onderscheid gemaakt wordt tussen verschillende nadere reformatoren. „Als je de literatuur leest, dan worden die mannen allemaal keurig op een rijtje gezet, alsof ze naadloos op elkaar aansluiten en allemaal hetzelfde hebben gezegd. Er zijn boeken met biografieën van de voornaamste vertegenwoordigers, met als tendens dat ze over heel veel dingen min of meer hetzelfde dachten.”
Toch zijn er grote onderlinge verschillen. Westerink: „Het grote verschil tussen bijvoorbeeld Teellinck en Voetius is dat Teellinck nog heel sterk gelooft in de eenheid van kerk en samenleving, en dat iedereen daarin thuis kan horen. Je ziet zelden dat hij zich afzet tegen een bepaalde groep mensen, zelden ook dat hij op de remonstranten scheldt. Ik denk dat hij nog wel ergens de overtuiging heeft dat ze voor de goede zaak te winnen zijn. Terwijl je Voetius ziet strijden tegen personen en stromingen die hij gevaarlijk acht voor de kerk. Je zou dat toch een verschil tussen de eerste en de tweede generatie nadere reformatoren kunnen noemen.”
Het valt op dat u het werk van de Stichting Studie der Nadere Reformatie weinig noemt, terwijl vanuit deze stichting toch veel onderzoek is verricht naar Teellinck.
„Dat werk heeft twee kanten, en dat is meteen de reden waarom ik nooit zoveel contact heb gezocht met deze groep mensen. Het is wel wetenschappelijk werk, en als zodanig ook degelijk en serieus te nemen. Maar er zit altijd ook een zekere hedendaagse kerkpolitieke bijbetekenis aan vast. Men heeft de bedoeling Teellinck weer onder de aandacht van het publiek te krijgen, omdat hij als stichtend schrijver actualiteitswaarde heeft. Bij die bedoeling voel ik me als vrijzinnig hervormde niet thuis.”
Is het niet curieus iemand die zich bepaald wist door de macht en invloed van God te vergelijken met hedendaagse psychoanalytici, die totaal anders denken?
Het punt is dat een psychoanalyticus die oprecht is, niet het bestaan van God tot het onderwerp van zijn studie maakt. Als psychoanalyticus heb je alleen te maken met wat mensen zeggen en wat de impact daarvan is op andere mensen. Het gaat hem erom wat religieuze voorstellingen betekenen, en wat deze doen met mensen. Freud ontdekte dat veel religieuze voorstellingen mensen alleen maar opzadelen met een enorm schuldcomplex waar ze niets mee kunnen. Dat kan de bedoeling van religie niet zijn. Zo gauw voorstellingen invloed hebben op het gedrag van mensen, is dat onderzoeksgebied voor psychologen.”
De psychoanalyse heeft in zekere zin herontdekt wat in de moderne wetenschap was verdrongen of op de achtergrond geraakt en wat Freud het onbewuste noemt, zegt Westerink. „Daarmee doelde Freud op die facetten van een mensenleven die ontsnappen aan een duidelijke wetenschappelijke methode. Diverse mensen hebben de nadruk gelegd op het feit dat de psychoanalyse wortelt in premoderne mystieke stromingen. Ook mystici proberen greep te krijgen op datgene wat objectief onbenoembaar is.”
In de kern van Teellincks opvattingen ligt de gedachte besloten dat een mens kan veranderen, en zelfs een beter mens kan worden, schrijft u. Dat lijkt me een actueel punt.
Inderdaad, dat is in onze tijd een nog steeds gehuldigd principe. Alleen wordt er in het kerkelijk leven verschillend over gedacht hoe die verandering plaatsvindt. Laat ik ergens tussen Teellinck en de psychoanalyse in gaan zitten. Of je nu seculier of kerkelijk bent, het is van belang op beslissende punten kritisch afstand te nemen van jezelf om jezelf te kunnen beoordelen. Ik vind dat dit hoort bij een religieuze houding. Jezelf afvragen: Is dit wat ik wil, is dit wat God wil? Ik neem afstand van het autonoom denkende cartesiaanse subject. De keus is: autonoom zijn, of je toch op de een of andere manier laten gezeggen.
De opvatting dat God onmisbaar is voor een morele verandering, zou ik niet voor mijn rekening willen nemen. Wel vind ik dat God zijn bedoelingen aan mensen kenbaar maakt. Zijn Woord is een belangrijke toetssteen, houdt ons spiegels voor en reikt voldoende stof tot nadenken aan over hoe wij zouden moeten leven. Maar dat wil niet zeggen dat je voor elke morele beslissing ook meteen de Bijbel nodig hebt.”