Inperking
De verwijten tegen het Beraad Geestelijke Vrijheid (BGV), begin jaren negentig, waren niet van de lucht. Het zou met de komst van de Algemene wet gelijke behandeling (awgb) leeuwen en beren zien opdoemen die slechts in de verbeelding bestonden. De vrijheid van onderwijs werd niet aangetast.
Nu, ruim tien jaar later, blijkt dat de bezwaarden wel degelijk gelijk hadden. Met de uitspraak die de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) vrijdag deed naar aanleiding van de klacht tegen de evangelische scholengemeenschap De Passie in Amsterdam is duidelijk geworden dat de speelruimte voor schoolbesturen zeer beperkt is. Het bijzonder onderwijs mag niet op voorhand homoseksuelen uitsluiten van de functie van docent.Echt nieuw is dit niet. De bepaling stond al van begin af aan in de awgb. In het achterliggende decennium heeft ze in procedures echter nauwelijks een rol gespeeld. Doordat De Passie in Amsterdam via de media liet weten dat op die instelling geen „openlijk homoseksuele leerkrachten” (mochten) werken, kwam er een zaak bij de CGB.
De leiding van de Amsterdamse school maakt volgens de CGB onterecht onderscheid. Het enkele feit dat iemand homoseksueel is en die levenswijze ook praktiseert, mag geen reden zijn om die bij voorbaat uit te sluiten.
Daar gaat het om. Wellicht dat de zaak anders zou komen te liggen als er bijkomende omstandigheden zouden zijn. Bijvoorbeeld wanneer de man voor de klas zou uitdragen dat de homoseksuele levenswijze prima kan samengaan met de principiële opvattingen van de school. Dan kunnen er problemen ontstaan en kan de school wellicht de man afwijzen of ontslaan.
Of dat dit echt kan, is tot op de dag van vandaag onduidelijk omdat de wet die bijkomende omstandigheden niet omschrijft. Destijds heeft de minister dit element ingebracht als tegemoetkoming aan christelijke partijen die bezwaar hadden tegen de awgb. Maar of dat echt ruimte geeft aan de christelijke standpunten, blijft de vraag. In het geval van De Passie is er volgens de CGB in ieder geval geen sprake van bijkomende omstandigheden.
De uitspraak van gisteren maakt ook duidelijk hoezeer van belang is dat een school zorgvuldig is in het formuleren van zijn grondslag en de omschrijving van de identiteit. Dat luistert nauw.
Daarbij moet worden bedacht dat de CGB erkent dat de christelijke levenovertuiging ook het dagelijks (privé)leven van een docent raakt en de school daar dus eisen aan mag stellen, maar dat geldt kennelijk niet als het gaat om de homoseksuele levenswijze. Dat wringt. Zo komt er discrepantie tussen leer en leven. Dat staat haaks op het Bijbelse denken dat zondag en doordeweeks geen gescheiden werelden zijn.
Schoolbesturen zijn er ook niet met het formeel uitnodigen en vervolgens afwijzen van homoseksuele sollicitanten. Zowel tegenover de kandidaat als mogelijk tegenover de CGB zal moeten worden duidelijk gemaakt dat de kandidaat-docent niet vanwege zijn geaardheid is afgewezen. Nadrukkelijk zal bij een eventuele procedure worden nagegaan of het bestuur oprecht heeft geprobeerd de kandidaat een plaats te geven binnen het team.
De voorzitter van de CGB heeft gisteren in een toelichting op de uitspraak gezegd dat het christelijke onderwijs en de homoseksuelen met elkaar in gesprek moeten gaan om te bezien of de christelijke identiteit en de homoseksuele gerichtheid van een docent wel kunnen samengaan.
Dat zet het christelijk onderwijs op achterstand. De opdracht is: zoeken naar mogelijkheden. Dat het voor besturen van Bijbelgetrouwe scholen omwille van het geweten een onmogelijkheid is homoseksuelen die hun levensstijl openlijk uitdragen in dienst te hebben, wordt door de CGB niet begrepen. Inderdaad de vrijheid van onderwijs is destijds wel degelijk ingeperkt. Dat komt nu openbaar.