Van Calvijn en Du Marchie tot Jomanda
Titel: ”Heiligen of helden. Opstellen voor Willem Frijhoff", onder redactie van Joris van Eijnatten, Fred van Lieburg en Hans de Waardt
Uitgeverij: Bert Bakker, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 351 3210 8
Pagina’s: 438
Prijs: € 29,95.
Wat hebben rockzanger Jim Morrison, drugsgoeroe Timothy Leary of spiritueel genezeres Jomanda te maken met Calvijn of ds. Du Marchie van Voorthuysen? De bundel ”Heiligen of Helden” verenigt al deze namen. Het boek is een geschenk van promovendi van prof. dr. Willem Frijhoff ter gelegenheid van diens afscheid als historicus aan de Vrije Universiteit. Prof. Frijhoff was van 1983 tot 1997 hoogleraar maatschappijgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, daarna hoogleraar geschiedenis van de nieuwe tijd aan de VU. Frijhoff is een cultuurhistoricus die belangstelling heeft voor de geschiedenis van religie, toverij, volkscultuur en profetie. Zijn magnum opus is het meer dan duizend bladzijden tellende ”Wegen van Evert Willemsz”, over een Woerdense weesjongen die ’hemelse boodschappen’ ontving en uiteindelijk predikant werd in New York.
De bijdragen aan de bundel voor Frijhoff, die op 1 juni afscheid nam van de VU, cirkelen rondom zijn oratie in 1998, getiteld ”Heiligen, idolen, iconen”. Deze begrippen vormen de rode draad in een veelzijdige bundel. Door te analyseren hoe een bepaalde persoon binnen een bepaalde cultuur de positie krijgt van heilige, idool of icoon ontstaat een bijzonder beeld van die cultuur.
De heilige onderscheidt zich door het goede voorbeeld, waarvan in een heiligenleven verslag wordt gedaan. Ook een idool heeft een voorbeeldfunctie, maar die voorbeeldigheid hoeft niet per se aan de werkelijkheid te worden getoetst. Een idool representeert namelijk alles wat zijn aanhangers -zijn fans- in hem willen zien. Een icoon is volgens Frijhoff „een als het ware aangescherpte en gestandaardiseerde afbeelding van de werkelijkheid.”
Een lange stoet van mensen, van Paulus tot Jomanda, passeert de revue. Het voert te ver om alle bijdragen over bekende en onbekende figuren te noemen. Johan de Niet stelt in zijn bijdrage over Calvijn dat protestanten nooit het bestaan van heiligen hebben ontkend. Wel waren zij beducht voor verering van heiligen. Terwijl Luther een protestantse held bij uitstek was, leende het karakter en optreden van Calvijn zich minder voor idolisering dan Luther. Luthers indrukwekkende bekering, met dramatische momenten als het onweer in het bos, pasten volgens hem naadloos in het patroon van toenmalige heiligen. Calvijn werd echter wel een icoon, namelijk voor elke vorm van gereformeerde religie die als harteloos en repressief werd ervaren. Maar ook voor neocalvinisten fungeerde Calvijn als een icoon, als iemand die het nauw nam met de levensheiliging en de zuiverheid van de leer.
Dus een tweeërlei opvatting over één persoon. Terecht schrijft Mirjam de Baar dat canonisering tevens een vorm van toe-eigening is. In haar bijdrage over Anna Maria van Schurman stelt zij dat deze uitzonderlijke vrouw voor de ene groep een gereformeerde heilige was en voor anderen een icoon van feminisme (Trouw betitelde haar als een „uitzonderlijke geleerde vrouw en feministe van het eerste uur”). Zo was Timothy Leary, aldus een andere bijdrage, enerzijds de leider en goeroe van de psychedelische (geestverruimende) tegencultuur, maar ook de schurk die de jeugd op het verkeerde pad van drugs (LSD) voerde.
John Exalto noemt ds. E. du Marchie van Voorthuysen een oud gereformeerd icoon, behorend tot „de zwaarste variant van het gereformeerde piëtisme.” De predikant uit Leersum benadrukte een „afsnijdende bediening” en de „bevindelijke vereniging met Christus door het omhelzen van Gods verdoemend recht.” Ook hier een dubbelfunctie: voor de ”ingroup” was Du Marchie een icoon van de ware theologie, voor de ”outgroup” daarentegen een icoon van een verwerpelijke denkwereld. Hij had een sterk charisma en vertegenwoordigde een exclusieve spirituele deeltraditie. „Du Marchie is zich van die iconische functie terdege bewust geweest; hij identificeerde zich met Van der Groe, de belangrijkste icoon van deze deeltraditie.”
Heiligen of idolen hoeven overigens geen bekende figuren te zijn. Fred van Lieburg schrijft bijvoorbeeld over Freekje van der Wolk, die op zesjarige leeftijd stierf en wiens laatste woorden waren: „Naar boven, naar boven.” De laatste woorden van gestorvenen werden vaak op een gouden schaal gewogen en door nabestaanden op schrift gesteld. Over Freekje echter geen verhaal, maar middels deze bundel toch een „kleine hagiografie” waardoor Freekje een icoon van „vroege godzaligheid” is, aldus Van Lieburg.
Moderne idolen
De bundel biedt interessante gegevens over het fenomeen moderne idolen. Het populaire tv-programma ”Idols” komt niet uit de lucht vallen. De Amerikaanse rockzanger Jim Morrison was zowel idool als rolmodel, waarbij zijn graf een heilige plaats is geworden voor zijn vereerders. Moderne idolen doen er middels de media alles aan om zich een aureool van idool te scheppen, zoals in het geval van Jomanda. Terecht schrijft Frijhoff dat het ontstaan van idolen in hoge mate verbonden is met de opkomst van de moderne massacommunicatie.
De vraag dient zich aan: wat is het gemeenschappelijke van heilige, idool of icoon? Wat rechtvaardigt het om een rockzanger en een oud gereformeerde predikant een gelijkwaardige plaats te geven? Worden begrippen als heilige en icoon geen containerbegrippen? Het begrip icoon voldoet wellicht het meest om bepaalde personen te schetsen, namelijk als vertegenwoordigers van een bepaalde (sub)cultuur. Du Marchie was zeker een icoon voor bevindelijk gereformeerden. Maar ook hij was volgens Exalto omstreden, net zo goed als het icoon Calvijn tot uiteenlopende interpretaties aanleiding gaf.
Wellicht dat het begrip afgod enige helderheid zou kunnen verschaffen. De moderne idolen hebben iets afgodisch, zoals Calvijn het hart vergelijkt met een fabriek van afgoden. Dat onze tijd erg religieus is, zegt meer over het afgodisch karakter ervan. Timothy Leary kende volgens Stephen Snelders een religieuze missie, compleet met besef van uitverkiezing en geloof in een sacrament. Van Jomanda werd gezegd dat zij als een in het Mariablauw gehulde priesteres een „pseudokerkelijke mis” opvoerde. Voetbalidolen komen niet voor in de bundel, maar zij zouden er prima in passen.
De termen heiligen, iconen en idolen blijven multi-interpretabel en daarom noodzakelijkerwijs vaag. Wanneer Sigmund Freud lyrisch doet over Paulus als voorloper van de psychoanalyse, kan ik daar niet veel mee, zeker niet als Paulus als echte Jood gebukt zou gaan onder het schuldgevoel vanwege de verdrongen moord op Mozes. Ook Bilderdijk wordt in de bundel wel erg genadeloos afgemaakt als overspeler en vervalser (van een echtscheidingsakte). Dat mensen van vlees en bloed van hun voetstuk afvallen, ook ’heiligen’, is zeker waar. Zo was de filmacteur River Phoenix, een andere bijdrage in de bundel, een idool, maar van exemplarisch gedrag bleek geen sprake toen bekend werd dat hij drugs gebruikte, iets dat hij juist in interviews zo sterk had afgewezen. Zijn iconografische waarde verschoof van de getalenteerde, idealistische acteur naar dat van de gevallen engel, aldus schrijfster Irma Thoen.
De bundel geeft een interessant inzicht in het spanningsveld tussen heilige en idool. Inderdaad, protestanten kennen geen heiligen. Maar canonisering en hagiografie is hun helaas zeker niet vreemd geweest. Het leven bleek in dit opzicht sterker dan de leer. Heiligheid, aldus Frijhoff, bestaat in „religieuze erkenning van iemands geestelijke volmaaktheid.” Maar van de beste werken der heiligen geldt dat ze onvolkomen en met zonden bevlekt zijn (HC Zondag 24). De bundel levert voor de gereformeerde gezindte in ieder geval een waarschuwing op om van onze voormannen geen heiligen of helden, laat staan idolen te maken.