Struikelend het Torentje in
Titel: ”Onze premiers (1901-2002). Hun weg naar de top” door Han van der Horst
Uitgeverij: Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 253 20 56
Pagina’s: 454
Prijs: € 22,50.
Historicus Han van der Horst beschrijft de Nederlandse premiers in de twintigste eeuw en hun weg naar de top. Met wat weinig analyse, wel met aanstekelijk plezier. Het Franse gemeenteraadslid Nicolas Sarkozy vroeg in 1982, als 27-jarige, een afspraak met de politiek adviseur van president Mitterrand. Jaren later herinnerde deze adviseur zich nog zijn verbazing toen een medewerker hem het verzoek overbracht: „Een jonge advocaat die president van de Republiek wil worden, wenst u te ontmoeten.”
Franse en ook Nederlandse kranten hebben dit voorval de afgelopen maanden, rond de Franse presidentsverkiezingen, fijntjes aangehaald. De anekdote zegt iets over de ambities van de huidige Franse president. Nicolas Sarkozy had maar één doel: de macht. Net als zijn voorganger Chirac, en net als diens voorganger Mitterrand. Machtshonger is misschien wel een eigenschap van alle presidenten in de Franse geschiedenis.
Hoe anders is dat in Nederland. Premier Beel (1946-1948 en 1958-1959) begeerde eerder de functie van gemeentesecretaris dan die van minister-president. De Quay (1959-1963) bleef liever op zijn post als commissaris van de Koningin in Den Bosch. De Jong (1967-1971) moest zo’n beetje naar Den Haag worden gesleept. En ook Kok (1994-2002) heeft het minister-presidentschap nooit zozeer gezocht.
Dat blijkt uit een recent verschenen boek over de levensloop en ambities van de Nederlandse premiers in de twintigste eeuw van historicus Han van der Horst, ”Onze premiers (1901-2002). Hun weg naar de top.” De titel is misschien wel de beste illustratie van de carrière van Nederlandse kabinetsleiders. Nederlandse ministers-presidenten komen niet aan de macht, maar aan de top. Macht lijkt in ons land uit een verstuiver te komen, zo diffuus is ze verspreid. En dat verschijnsel kenmerkt Nederland al eeuwen, merkt Van der Horst terecht op.
Kloeke calvinisten
Van der Horst schetst de in totaal 21 premiers op aanstekelijke wijze, liefdevol ook. Elke premier was op zijn manier de personificatie van zijn tijd, dat maakt hij goed zichtbaar.
Kuyper (1901-1905), de krachtige en ideologische leider van de kleine luyden, was premier in de nadagen van het liberalisme. „Bij de chocoladeketel en de melk- en waterkaraf kweekt ge geen geslacht van kloeke calvinisten”, zei hij eens. Van de nieuwe sociale kwesties, zoals bij de opkomst van de moderne arbeidersbeweging, begreep hij niet zo veel.
”Vadertje Drees” (1948-1958), zeer pragmatisch, smeet geen geld over de balk. Hij werd groot in de lange, zuinige jaren vijftig van wederopbouw en economische herstructurering.
Premier Lubbers (1982-1994) had door dat machtpolitiek nergens toe leidde. Het gaat erom invloed uit te oefenen, „mee te denken”, zoals hij het verwoordde. Hij liep inderdaad gelijk op met de onzekere jaren tachtig, en wist op die manier staat en markt langzaamaan te saneren.
Van der Horst heeft, zoals het een historicus betaamt, geprobeerd bestaande mythes te doorbreken. Maar dat lukt eigenlijk maar zelden. Meestal wordt het bestaande beeld van een premier alleen maar bevestigd.
Zo werkte Den Uyl (1972-1977), gereformeerd opgevoed, altijd strak volgens plan. Hij was zo nodig bereid ’s nachts door te werken om voldoende politieke steun te verwerven. De zaken gingen voor het meisje en ook voor een gezonde nachtrust. Den Uyl had maar weinig geduld met gesprekspartners die hun dossiers niet kenden.
De opvolger van Den Uyl, Van Agt (1977-1982), was het tegendeel. De katholieke Van Agt, naar eigen zeggen opgegroeid „in de oorschelp van de Heer”, was nooit ver weg van de goede dingen des levens. Hij ging losjes te werk, nam zijn dossiers wel eens wat al te globaal door. Met een zekere regelmaat was hij afwezig vanwege een wielerkoers of rooms-katholieke retraite.
Dit soort portretten blijven aardig om te lezen. Maar echt veel nieuwe informatie of verrassende elementen bieden ze niet, ze bevestigen eerder wat al bekend is.
Succesvolle premiers
Van der Horst schrijft mooi. Maar, en dat is wat storend, hij is niet altijd even precies. Zo doet hij het voorkomen alsof tijdens de verkiezingscampagne van 1971 voor het eerst krasse taal werd gebezigd. „Dat was nog nooit vertoond”, aldus de historicus. Feitelijk onjuist. De campagne van 1956 was, met de vele relletjes tussen de KVP en de PvdA, nog wel een tikkie erger. De kerkelijke afscheiding wordt eenmaal in 1833 gesitueerd, dat was natuurlijk een jaartje later. Aan Den Uyl wordt een verkiezingswinst van 57 zetels toegeschreven, in werkelijkheid waren dat er 53.
Vervelender nog is het gebrek aan analyse. Van der Horst schetst weliswaar aardig hoe de premiers hun weg tot het hoogste ambt bewandelden. Maar de laatste, cruciale stappen, die nodig waren om uiteindelijk het torentje binnen te komen, ontbreken helaas. Verschillende premiers, zo schetst de historicus, moesten nu eenmaal gewoon wel premier worden. „Het kon niet anders”, zoals hij in het hoofdstuk over het premierschap van Kok schrijft. Natuurlijk kon het wel anders. Als de neus van Cleopatra minder lang was geweest, had de wereld er anders uit gezien. De vraag blijft welke beslissende, politieke zet Kok deed om uiteindelijk premier te kunnen worden.
En echt problematisch is de blinde vlek voor de interactie tussen de politicus en zijn omgeving. Van der Horst reikt veel biografische gegevens over premiers in de dop, hij beschrijft eveneens de maatschappelijke context waarin de politicus zijn weg bewandelt, maar de relatie daartussen ontbreekt.
Ruimte nemen
„Succesvolle premiers - mannen die het land met ere hebben gediend en de boel op een competente manier bij elkaar hielden - zijn min of meer toevallig in het ambt verzeild”, zo concludeert Van der Horst in het slothoofdstuk. Hij noemt daarbij de namen De Quay, Drees en De Jong - mannen die het Torentje binnen struikelden.
Maar die conclusie is te gemakkelijk. Juist als het gaat om macht, een term die in zichzelf al uitgaat van een relatie, is de ruimte die een politicus neemt, en vooral ook krijgt, cruciaal voor de uitoefening van zijn ambt. Vooral vanwege die machtspositie konden Lubbers en Kok zo lang aanblijven.
Elke premier belichaamt zijn eigen tijd, dat maakt Van der Horst verdienstelijk duidelijk. Daarmee is het boek een alleraardigste en aanstekelijke kennismaking met het politieke landschap en de 21 premiers sinds 1901. Maar ook niet meer dan dat. Voor historici en kenners van de politiek biedt het wat weinig nieuwe informatie.