Bron van ellende, bron van welvaart
Titel: ”Hollanders en het water. Twintig eeuwen strijd en profijt”
Auteur: Eelco Beukers (red.)
Uitgeverij: Verloren, Hilversum, 2007
ISBN 978 90 6550 973 4
Pagina’s: 596 blz. (twee delen); € 39,-.
Met evenveel recht als Zeeland zouden de provincies Noord- en Zuid-Holland de wapenspreuk ”Luctor et emergo” kunnen voeren. Het grondgebied is letterlijk aan het water ontworsteld. Een interessante vraag is natuurlijk waaróm mensen de moeite hebben genomen zich juist in het drassige, zompige Holland te vestigen en de wateroverlast voor lief te nemen. Om die vraag draait het in het vandaag in Leiden gepresenteerde standaardwerk ”Hollanders en het water. Twintig eeuwen strijd en profijt”. De twee delen vormen een aanvulling op de eerder verschenen vierdelige ”Geschiedenis van Holland”. Een mooi initiatief, want tot op heden was een samenhangende historische studie vanuit de optiek van het water niet voorhanden.
Om op de zojuist genoemde vraag terug te komen, eindredacteur Eelco Beukers schrijft in de inleiding: „Water kon niet alleen een bron van ellende zijn, maar ook van welvaart.” De Hollandse geschiedenis bewijst zijn gelijk.
Aan de studie werkte een groot aantal deskundigen mee, die allen een aspect van de ”strijd” tegen en het ”profijt” van het water belichten: van bedijking, inpoldering en turfsteken tot de betekenis van stoommachines, walvisvaart en recreatie.
Interessant aan dit kloeke boekwerk is echter vooral dat er zo her en der hardnekkige mythes en wijdverbreide misvattingen worden doorgeprikt. Of op zijn minst genuanceerd. Op deze pagina tien verhelderende staaltjes.
Holland in tien misvattingen
1. Het Hollandse klimaat is natter dan nat.
„Als Holland op dit moment uitsluitend afhankelijk zou zijn van de jaarlijkse neerslag van (zoet en schoon) hemelwater, dan was hier niet te leven. De gemiddelde jaarlijkse neerslag in Holland bedraagt circa 800 mm. Daarvan verdampt 600 mm. Van deze verdamping komt een belangrijk deel ten goede aan de watervoorziening in de land en tuinbouw. De resterende 200 mm blijft over voor de inmiddels meer dan zes miljoen bewoners (2005). Dat komt neer op 181 kubieke meter regenwater per persoon per jaar. Een Hollander gebruikt tegenwoordig zo’n 125 liter drinkwater per dag, dus zo’n 46 kubieke meter per jaar. Er blijft dan 135 kubieke meter over voor alle andere doeleinden, zoals de industrie, de doorspoeling van waterlopen om watervervuiling tegen te gaan, het aanvullend gebruik in land en tuinbouw, de waterrecreatie, visserij en ecologie. Let wel: dit zijn cijfers voor een gemiddeld jaar. In droge jaren als 1976 en 2003 hielden neerslag en verdamping elkaar in evenwicht en dus zou er geen water voor alle genoemde maatschappelijke sectoren beschikbaar zijn. In zulke jaren zouden we dus verdrogen en omkomen in ons eigen vuile afvalwater.”
2. De Nederlandse overlegeconomie (het poldermodel) heeft zijn wortels in de manier waarop het waterbeheer in het grijze verleden werd georganiseerd.
„De claim dat het poldermodel voortkomt uit de oorspronkelijke, middeleeuwse organisatie van het waterbeheer, stoelt niet op historisch onderzoek. Eigenlijk is niet bekend op welke manier de besluitvorming in de middeleeuwse polders verliep. Konden alle boeren hun stem laten horen? Werd er veel vergaderd? Streefde men naar voor iedereen aanvaardbare oplossingen? We weten het niet. (…) De recente geschiedschrijving over het waterbeheer in Nederland heeft (…) steeds meer oog gekregen voor de rol van machtsverhoudingen en belangenstrijd. Het beeld van eendrachtige strijd tegen het water brokkelt daardoor steeds meer af. In plaats van permanente samenwerking ziet men vaak conflicten, vooral over wie wat moest betalen. Dit sluit overigens niet uit dat er op het vlak van het waterbeheer meer werd overlegd en naar consensus werd gestreefd dan op andere terreinen. In die zin is de vraag of het poldermodel louter een historische mythe is, nog niet beantwoord.
(…) Opmerkelijk is dat de Hollanders het voortdurend met elkaar oneens waren over de manier waarop deze (water)problemen moesten worden aangepakt. Het sterk gedecentraliseerde politieke bestel van de Republiek, waarin de feitelijke macht bij de steden lag, bood daarvoor alle ruimte. De vergaderingen van de gewestelijke staten vormden slechts de arena waarin de steden hun meningsverschillen uitvochten, daarbij vooral het eigenbelang vooropstellend. (…) De opkomst van Nederland als (water)transportland is met meer strijd gepaard gegaan dan we wel eens denken.
(…) In feite ruziën Hollanders al sinds de middeleeuwen op allerlei manieren over de inrichting van hun gewest. Holland is een klein en dichtbevolkt gebied, waar talloze functies elkaar in de weg zitten. Het beeld van een schouder aan schoudergevecht tegen het water wijkt (…) geregeld voor dat van een partijtje schouderduwen aan het water.”
3. Nederwiet waaide in de jaren zestig van de 20e eeuw vanuit Californië over naar Nederland.
„In de zestiende en zeventiende eeuw kwam in Holland de verbouw van hennep tot grote ontwikkeling. Dit had consequenties voor het waterbeheer, want bij het bewerken van hennep trad ernstige watervervuiling op. (…) De hennepteelt raakte wijdverspreid in de streek tussen de Oude Rijn en de Hollandse IJssel, maar vooral in de Krimpenerwaard en de Alblasserwaard. Van de hennepvezels, gemaakt uit de bast van de plant, werden scheepstouwen, zeildoek en visnetten voor de sterk groeiende handels en vissersvloot gemaakt. Als roesmiddel werd hennep nog niet gebruikt.”
4. Holland heeft zijn lesje wel geleerd na de Watersnoodramp van 1953.
„Achteraf is het opmerkelijk hoe onverschrokken Nederland de ramp te boven kwam. De vraag kan worden gesteld of het diezelfde houding had aangenomen als de ramp zich niet beperkt had tot de toch wat perifeer gelegen Zeeuwse en Zuid Hollandse eilanden. Waren het zelfbewustzijn en het vertrouwen in de kunst van het beheersen even groot geweest als de Randstad wel zou zijn getroffen? Zouden de bestuurders het dan hebben aangedurfd om in het diepste deel van Nederland duizenden mensen in een grote flatwijk te huisvesten? Maar alsof er niets was gebeurd en terwijl de hoofdwaterkering nog niet eens de vereiste hoogte had, werd in 1953 begonnen aan de uitvoering van de reeds bestaande Rotterdamse uitbreidingsplannen in de Prins Alexanderpolder. Bestuurders trokken zich niets aan van de constatering uit de waterstaatsrapporten dat een gebied als de Prins Alexanderpolder bij een doorbraak van de Hollandse IJssel of de Nieuwe Maas in de tijd van ruim één etmaal zou volstromen. De oude veenontginning, die eind achttiende en begin negentiende eeuw door turfwinning een waterplas werd en na de droogmaking mooi, strak akkerland, veranderde in de periode 1953 1958 in een moderne stadswijk. Daarna volgden nog de uitbreidingen Rotterdam Oost/Capelle aan den IJssel (1967) en Ommoord (1963 1968).”
5. In 2005 werd de grootste inzamelingsactie aller tijden in Nederland gehouden, voor de slachtoffers van de tsunami in Zuidoost Azië.
„In 1809 werd het Nederlandse rivierengebied getroffen door de zwaarste ramp ooit. Bijna 275 mensen en duizenden paarden, runderen en ander vee verdronken. Rond half januari waren eerst in de buurt van het Duitse Kleef de dijken doorgebroken. Er ontstond een soort domino effect: het gevaar voor stroomafwaarts gelegen gebieden kwam steeds dichterbij. Er werd gevreesd voor een doorbraak van de Lekdijk. Dan kon ook het hart van Holland door het water worden getroffen. De Lekdijk hield het. De Lingedijk bij Kedichem brak wel door, met als gevolg dat de Vijfheerenlanden en de Alblasserwaard overstroomden. De ramp maakte in het hele land diepe indruk en zeker niet alleen omdat Lodewijk Napoleon, de toenmalige koning van Nederland, tijdens zijn bezoek aan Gorinchem bijna tot de slachtoffers behoorde. (…) Er werd een nationale collecte gehouden voor de slachtoffers. (…) De opbrengst was ruim een miljoen gulden! Hiermee was de actie, gelet op de geldontwaarding en het feit dat Nederland toen veel minder inwoners telde, nog veel succesvoller dan de inzamelacties na de tsunami van december 2004 in de Golf van Bengalen. (…) Die ruimhartigheid kwam ongetwijfeld mede voort uit de angst die in Nederland en zeker in Holland bestond voor watersnood en overstromingen. Er bestond een sterk besef van Nederlands kwetsbaarheid voor het water.”
6. De brand die volgde op het Duitse bombardement van Rotterdam beperkte zich tot de historische binnenstad.
„Op 14 mei 1940 vond het bombardement op Rotterdam plaats. Daarna ontstond een vuurzee die Rotterdam enkele dagen in zijn greep hield en de hele binnenstad in de as legde. De Schielandse Hoge Zeedijk was wel getroffen, maar slechts licht beschadigd. Ernstiger was de situatie rond het gemaal dat de uitwatering van de Rotte verzorgde. Ternauwernood lukte het dankzij een motorbrandspuit die door de gemeente ter beschikking was gesteld, om het vuur op voldoende afstand van het gemaal met zijn olieopslagplaats te houden. Het had dus maar een haartje gescheeld of ook het achterland van Rotterdam had enorme schade van die vreselijke brand van Rotterdam ondervonden.”
In het najaar van 1939 waarschuwde oud directeur generaal J. A. Ringers van Rijkswaterstaat al voor een dergelijke ramp: „Het bombardeeren van electrische centrales, welke een groot aantal poldergemalen van stroom voorzien, vernieling van afzonderlijke poldergemalen en van de boezemkaden door luchtaanvallen en artillerievuur en het samenvallen van hooge inundatiestanden met ongunstige meteorologische omstandigheden, zouden een groot gedeelte van de vesting Holland in een moeras veranderen.”
7. De binnenvaart speelt geen rol van betekenis meer in Nederland.
„Files op de wegen en overvolle treinen hebben de laatste jaren in brede kring de belangstelling voor het vervoer over water weer doen toenemen. Wat daarbij ook meespeelde, was het besef dat het vervoer over water het milieu minder belast en relatief goedkoop, veilig en betrouwbaar is. Dit alles was aanleiding voor het ontwikkelen van nieuwe initiatieven, die uiteindelijk moeten leiden tot revitalisering van de ”vaart binnen dunen”.
Een voorbeeld is de distrivaart. Bij distrivaart gaat het om vervoer van goederen die op pallets zijn verpakt. (…) Goederen van diverse aard (kleding, levensmiddelen, kinderspeelgoed, frisdranken, fietsen en dergelijke) worden met vrachtauto’s vanaf verschillende fabrieken naar een overslagpunt gereden, waar zij op relatief kleine binnenvaartschepen worden geladen. Vandaar gaan zij over water naar een overslagpunt dat het dichtst in de buurt ligt van een aantal eindbestemmingen, vanwaar zij per vrachtauto bij de winkels worden afgeleverd. (…) Het lijkt steeds minder een utopie te denken dat Holland binnen niet al te lange tijd is overdekt met overslagterminals waar weg en watertransport elkaar veelvuldig ontmoeten.”
8. Mondjesmaat keert de zalm terug in de Rijn. Vroeger was zalm goedkoop volksvoedsel dat in ruime mate voorhanden was.
„Zalm was ook vroeger zeer dure vis. In de zeventiende eeuw vertegenwoordigde één exemplaar in waarde ongeveer het weekloon van een arbeider. Het bekende verhaal van de dienstbodes in het rivierengebied die weigerden om meer dan twee keer per week zalm te eten, is dan ook een typisch voorbeeld van een ”urban legend”, een broodje aap. Het komt in allerlei varianten in heel Europa voor en het is letterlijk te mooi om waar te zijn: zalm was voor de beter gesitueerden.”
9. Polders onder water zetten (zoals bijvoorbeeld de Ooijpolder) is een moderne manier om wateroverlast te bestrijden.
„Het Comité Central du Waterstaat van 1809 zag haar voorstellen gedeeltelijk verwezenlijkt. En dat was niet leuk voor de bewoners van de Betuwe: die zouden slachtoffer worden van maatregelen om Holland te beschermen. De belangrijkste waren de Lingewerken. Die voorzagen in de verhoging en versterking van de Diefdijk en andere dijken in de omgeving. De Alblasserwaard en Vijfheerenlanden werden zo beter beschermd. Maar bovenal ging het erom een doorbraak van de Noorder Lekdijk te voorkomen en het water via de Zuider Lekdijk af te leiden. In het geheim waren hiertoe in 1799 als proef speciale mijnkoffers vervaardigd om de dijk op te blazen. Enkele jaren later werden zelfs bij Gorinchem compagnieën infanterie gelegerd, „wel gewapend met genoegzame scherpe Patroonen”, om het eventuele verzet van de plaatselijke bevolking tegen de opzettelijke overstroming te breken.”
10. „Nederland is veilig”, riep Koningin Beatrix bij de ingebruikneming van de Oosterscheldekering in 1986 triomfantelijk.
„Holland is veiliger, in gewone tijden. De afgelopen twee eeuwen is echter ook gebleken dat de tijden niet altijd gewoon zijn. Onder extreme omstandigheden blijft Holland een kwetsbaar land. Bij zeer extreem geweld in de vorm van oorlog, sabotage en terreur. Bij zeer extreme regenval. Bij zeer extreme storm. Bij het ontstaan van tekorten, bij het uitvallen van energie en communicatievoorzieningen of in geval van financiële nood. Het grote verschil met vroeger is dat men in het verleden beter op rampen was voorbereid en de daardoor berokkende schade geringer was, omdat het land anders was ingericht. Mocht zich nu een ramp voordoen, dan zitten de Hollanders door het landgebruik en de alom aanwezige bebouwing als ratten in de val. Dan zal weer blijken dat met water soms best moeilijk valt te leven.”