„Geestelijke impuls tegen kerkelijke verschraling”
AMSTERDAM - Tegen de achtergrond van een toenemende geestelijke verschraling zien kerken uit naar nieuwe impulsen van de Geest. „Hun eigen traditie reikt de passende sleutels hiervoor aan”, vindt dr. S. M. Roozenboom. Maandag promoveerde hij aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op de dienst der genezing.
Dr. Roozenboom (1956), hervormd predikant in Holten, vergelijkt de visie van hervormde en gereformeerde theologen in de laatste 150 jaar met theologen van de charismatische vernieuwing. Zijn proefschrift ”Naar een bestaan volkomen” (uitgegeven in eigen beheer) begint met twee grondleggers en twee jongere vertegenwoordigers van de Charismatische Werkgemeenschap Nederland (CWN), te weten K. J. Kraan en W. W. Verhoef en M. F. G. Parmentier en J. J. Suurmond. Hij voegt er J. Veenhof en M. J. Paul aan toe, „die weliswaar niet binnen de CWN actief zijn, maar wel de dienst der genezing voorstaan.” Ten slotte geeft hij aandacht aan richtinggevende hervormde en gereformeerde theologen uit de laatste eeuwen: J. H. Gunning jr., O. Noordmans, A. A. van Ruler, H. Berkhof, A. van de Beek, A. Kuyper, H. Bavinck en G. C. Berkouwer.De insteek van de promovendus is vooral dogmatisch. Ook verwerkte hij enkele synodale geschriften in het onderzoek om te laten zien hoe de theologische bezinning op de dienst der genezing in de officiële kerkelijke organen weerklank vond.
Meer ruimte
De charismatische beweging vraagt meer ruimte voor de Geest, stelt Roozenboom. In de gereformeerde theologie is daar volgens hem systematisch aandacht voor, onder andere bij Kuyper, Bavinck en Berkouwer. Maar als gevolg van onder meer het cessationisme -de visie dat bijzondere gaven van de Geest, waaronder die van genezing, zijn beperkt tot de tijd van Jezus en de apostelen- én de fixatie op de heilsorde en de verzoening, ontvangt men daar niet „de volle wind des Geestes. Genezing van het lichaam als theologische factor blijft onderbelicht. Het lichaam komt praktisch alleen in de scheppingsleer ter sprake bij de behandeling van de mens als beeld Gods. In de hervormde traditie liggen er op dit punt meer openingen. Gunning en Van Ruler wijzen op de actuele betekenis van de charismata.”
De kerkelijke reacties -aanvankelijk naar aanleiding van de genezingscampagnes in de jaren vijftig- zijn in het algemeen als „zeer terughoudend” te kwalificeren, aldus de promovendus. „Men erkent wel dat de belangstelling voor gebedsgenezing en de behoefte aan toepassing van het Evangelie op het lichaam onbetaalde rekeningen van de kerk zijn. Maar dogmatisch houdt men vast aan de verzoening als de spits van de Bijbelse boodschap en aan het kruis als kenmerk van deze bedeling. Verder ziet men Bijbels-theologisch en praktisch-theologisch geen aanleiding te spreken van een bijzondere dienst der genezing.”
Het hervormde rapport ”Vragen rondom de gebedsgenezing” (1959) is volgens de promovendus te gefixeerd op de verzoening. De brochure ”De kerk als helende gemeenschap” (1992) van de gereformeerde deputaten voor contact met de Charismatische Werkgemeenschap Nederland komt echter tot een voorzichtige aanbeveling van de dienst der genezing en biedt daarbij passende liturgische vormen aan. „Het leidde tot een kentering in de theologische bezinning en tot meer aandacht voor het genezende aspect van de heiliging.”
De promovendus concludeert dat er dogmatisch gezien -met name in de afgelopen dertig jaar- een stuk openheid groeit voor de dienst der genezing, zoals ontwikkeld binnen de CWN. „Binnen de hoofdstroom van de theologie gaat deze openheid terug op een nieuwe belangstelling voor de pneumatologie: voor meer ruimte voor de Geest in de kerk te midden van een geseculariseerde cultuur, voor de charismata, voor de genezende krachten in de schepping en voor de eschatologie.”
Open deuren
Roozeboom ziet open deuren voor een voortgezet gesprek tussen woordvoerders van de charismatische vernieuwing en de PKN. „Het inzicht groeit dat Jezus’ genezende werk ook in de dienst van de kerk een specifieke uitdrukkingsvorm moet hebben. Dit inzicht komt voort uit een holistische visie op de Bijbelse boodschap: het Evangelie heeft betekenis voor álle levensaspecten en werkt heilzaam door tot in de fysieke dimensie van ons bestaan.”
Wat de gaven van de Geest betreft stelt Roozenboom dat binnen de hervormde en gereformeerde theologie het op Calvijn teruggaande dispensationalisme -of cessationisme- verdwijnt. „Er groeit openheid voor en een verlangen naar ervaringsgaven en krachtwerkingen van de Geest met het oog op gemeenschapsvorming, gemeenteopbouw en zending en evangelisatie. Er ontstaat ruimte voor wonderen van lichamelijke genezing.”
Dr. Roozenboom wil met zijn proefschrift het gesprek bevorderen tussen de charismatische beweging en de PKN. „Er zijn nog steeds veel misverstanden over de dienst der genezing, vooral als zij -helaas- gepaard gaat met overdoop. Maar de PKN doet er verstandig aan om het gesprek aan te gaan, omdat de dienst der genezing nu over de kerkmuren heen springt in het vrije veld van evangelische gemeenten. Het is beter om er binnen de kerken een plaats aan te geven.”
Hij noemt het Evangelisch Werkverband (EW) binnen de PKN als een organisatie die aandacht vraagt voor een opnieuw toepassen van de dienst der genezing en bevrijding binnen de kerken. „Gezien de groei en de invloed van het EW zou deze op dit gebied wel eens een voortrekkersrol kunnen gaan spelen binnen de PKN.”
Zijn diepste wens: „Wij zien uit naar de dag dat de dienst der genezing een vast ritueel wordt in de pastorale praktijk, zoals dat in de Anglicaanse Kerk al lang gebruikelijk is. Zo’n dienst der genezing mag zich echter niet verzelfstandigen ten opzichte van andere diensten.”