Kuyper buitengaats
Abraham Kuyper, de Nederlandse predikant, hoogleraar en minister-president, heeft ook buiten de landsgrenzen invloed uitgeoefend. Zijn denken gaf onder meer richting aan de Noord-Amerikaanse Christian Reformed Church. In 2007 is het 150 jaar geleden dat deze kerkelijke denominatie ontstond. Voor de redactie van Calvin Theological Journal was dat aanleiding om een tijdschriftnummer uit te brengen met artikelen over de geschiedenis van deze kerk.
Een van de bijdragen in deze eerste aflevering van 2007 (jaargang 42) is van John Bolt, hoogleraar dogmatiek aan Calvin Theological Seminary in Grand Rapids. Bolt schrijft over ”de ontwikkeling van het neocalvinisme in Noord-Amerika”. In Princeton hield zowel Kuyper als Herman Bavinck zijn Stonelezingen. Kuypers lezingen zijn volgens Bolt typerend voor zijn latere invloed: Kuyper is in Amerika vooral bekend geworden als bedenker van een calvinistische wereldbeschouwing. Bavinck had een meer indirecte invloed, vooral via de ”Systematic Theology”, een dogmatisch handboek, van Louis Berkhof.Geerhardus Vos uit Grand Rapids sympathiseerde met Kuyper en Bavinck; hij vertrok in 1893 naar het seminarium in Princeton. In die tijd en daarna dacht trouwens lang niet iedereen in de Christian Reformed Church in kuyperiaanse trant. Foppe ten Hoor bijvoorbeeld was op diverse punten een uitgesproken tegenstander van Kuyper. Mede door zijn toedoen leidde en leidt de Christian Reformed Church haar predikanten op aan een seminarium en niet aan de theologische faculteit van een universiteit. Aan het Calvin College kwam de invloed van Kuyper vooral tot uitdrukking in de theorievorming over filosofie, cultuur en onderwijs. Calvin College was de instelling waar bekende hedendaagse christelijke filosofen zoals Nicholas Wolterstorff en Alvin Plantinga naar school gingen. Hun werk heeft bijgedragen aan de toenemende betekenis van het wetenschappelijk werk van evangelicalen.
Jarenlang doceerde aan het Westminster Theological Seminary, Philadelphia, Cornelius Van Til, die zich Kuypers nadruk op de scherpe tegenstelling (ook op wetenschappelijk gebied) tussen geloof en ongeloof eigen maakte. Kuyper schreef al: „twee soorten mensen, twee soorten wetenschap.”
Bolt lijkt weinig op te hebben met het „antischolastieke virus”, dat volgens hem zo’n 25 jaar lang, van 1955-1980, aan Calvin Theological Seminary (en elders) de toon zette. Het is te waarderen dat hij in zijn beschouwing over „de ontwikkeling van het neocalvinisme” ook aandacht besteedt aan bevindelijke theologie. Een van Kuypers meditatieve geschriften, ”Nabij God te zijn”, werd nog in 1997 in een nieuwe Engelse vertaling door de Christian Reformed Church op de markt gebracht.
In Hervormde Teologiese Studies (jaargang 62, aflevering 4, 2006) probeert Patrick Baskwell uit Florida antwoord te geven op de vraag in hoeverre het Zuid-Afrikaanse regime van apartheid op het conto geschreven moet worden van Abraham Kuyper. De negentiende-eeuwse Nederlandse theoloog zou volgens sommigen de inspirator zijn geweest van een maatschappelijk systeem dat blanken en zwarten gescheiden hield. George Harinck heeft dit idee in 2002 afgewezen, maar de auteur ziet redenen om het dossier nog eens te openen.
Kuypers notie dat de afzonderlijke levenskringen hun eigen wetmatigheid en regelingen hebben, lijkt ook steun te bieden aan een politiek die rassen scheidt. Maar die toepassing is door Kuyper zelf niet gemaakt en volgens de auteur zou hij die ook niet hebben gesteund. De toepassing van Kuypers „soevereiniteit in eigen kring” op de rassenpolitiek van Zuid-Afrika noemt Baskwell eerder ”neokuyperiaans”. Met Harinck vindt de auteur dat Kuyper niet echt racistisch dacht, maar hij vindt wel (in lijn met James Bratt) dat hij „een zekere raciale arrogantie of trots” had die voor zijn tijd kenmerkend was. Zo bezien was Kuyper dus wel een klein beetje racistisch. Toch was de Zuid-Afrikaanse apartheidspolitiek volgens de auteur onkuyperiaans, omdat de overheid met dwingende hand te werk ging. Dat laatste was moeilijk te rijmen met Kuypers ideeën over vrijheid en een beperkte overheidstaak.
Kijkt de zendingswetenschap op een andere manier dan andere wetenschappen naar hoe in het verleden zending bedreven is? Dat is een vraag waarmee Stanley H. Skreslet, hoogleraar christelijke zending aan Union Theological Seminary in Richmond, zich bezighoudt in een artikel in het International Bulletin of Missionary Research (jaargang 31, 2007, aflevering 2). Zendingswetenschappers die de zendingsgeschiedenis bestuderen, maken natuurlijk ook gebruik van elementen van het gewone historische handwerk. Maar waarin ligt hun eigen inbreng? Volgens Skreslet is de zendingswetenschap geneigd het geloof van zendelingen heel serieus te nemen. Verder hebben zendingswetenschappers een bijzondere interesse voor onverwachte ontwikkelingen in de geschiedenis van het uitbreidende christendom. En zij beoefenen hun geschiedenisonderzoek met in hun achterhoofd allerlei andere vragen van de zendingswetenschap. De auteur ziet niet veel in een geschiedschrijving volgens theologische gezichtspunten, maar juist zulke gezichtspunten zouden bij uitstek de zendingswetenschappers kunnen onderscheiden van andere historici.
Aza Goudriaan, wetenschappelijk onderzoeker aan de faculteit der wijsbegeerte, Erasmus Universiteit Rotterdam
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.