Tegenwerken
„Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan…”
Spreuken 8:36 Zal men zondigen tegen Hem, Die alle liefde en achting waardig is? Zal men Hem haten, over Wiens liefde en ontferming men verbaasd moet staan? Men moest wegzinken in heilige schaamte als men Zijn liefde bedenkt.
Zal men dan een afkeer van Hem hebben? Nee, ik heb Hem lief, zegt iemand! Maar Jezus zei eens tegen Zijn discipelen: „Hebt gij Mij lief? Zo houdt Mijn geboden.” Hebt gij Zijn geboden lief? Doet gij die? O, neen! In zoverre u onbekeerd bent, haat u ze. Hoe ongaarne hoort men van Hem wanneer Hij zo’n precieze wandel en stipte verloochening eist. Wanneer Hij het geweten een weinig opwekt uit de slaap, hoe droevig is men dan. Hoe mort men daartegen. Hoe verlangt men dat het mag overgaan.
Gewis, dan is dat een teken dat men Hem haat. Want zo men Hem zocht, men zou zich die moeilijke weg getroosten en die blijmoedig inslaan. Hoe toornig wordt men tegen hen die Jezus tot heiligmaking voorstellen. Hoe vermijdt men dezulken. Klopt de Heere Jezus aan het hart door aanhoudende overtuigingen, wat zoekt men die niet te verdoven en te verdrijven door werelds, vleselijk en zondig vermaak. Men wil liever het hart daarvoor open zetten dan voor de Heere Jezus Christus.
Frederik van Houten,
predikant te Middelburg
(”Het weergaloos groot goed”, 1725)