„Aart is humorist van de bovenste plank”
De dag voor het interview had haar zoon haar nog beetgenomen door zich telefonisch voor te doen als een journalist van deze krant. E. Moerkerken-Kwakernaat (84): „Dat tekent hem. Hij heeft die humor van mijn man. Die zag dat overigens wel als een karaktertrek die tot zonde kon worden. Weinig mensen weten dat Aart een humorist van de bovenste plank is. Op de kansel is hij heel ernstig.”
Aart Moerkerken, inmiddels rector van de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten, werd in 1947 geboren in een gezin dat behoorde tot de gereformeerde gemeente aan het Mijnsherenplein in Rotterdam-Zuid. Hij bleef enig kind. Van jongs af had Aart een betrekking op de dienst van de Heere. „Ik zie hem nog in zijn bruingele pyjama domineetje spelen: stukken uit de Bijbel lezen, bidden. Hij deed dat heel serieus.”In 1953 liep Aart een dubbele longontsteking op. „Hij is toen ziekelijk geworden, en gebleven. De helft van de lagereschooltijd was hij ziek, maar hij hoefde geen huiswerk in te halen. Hij had gelukkig een goed verstand, zodat hij toch zonder vertragingen zijn opleidingen afmaakte.”
Tijdens de middelbareschooltijd dachten ouders en zoon na over de toekomst. „Mijn man had altijd de gedachte dat hij predikant zou worden. Ik wilde dat niet, vanwege de enorme verantwoordelijkheid, en hoopte dat hij dierenarts zou worden. Mijn man zei: Laten we het aan de Heere overlaten en afwachten of het die kant opgaat.”
Het ging die kant op. „In de laatste klas van het gymnasium zei Aart: Ik wil geen journalist meer worden, maar dominee. Mijn man, die toen blaaskanker had, zei tegen hem: Ik wil dat je eerst naar Utrecht gaat, voordat je bij ons opgaat. Je bent nog erg jong en grondige theologische kennis is nooit weg.”
Dat gebeurde. Eerst hielp Aart echter mee met het verplegen van zijn vader toen deze terminaal was geworden. Hij overleed in 1966, aan het begin van Aarts studie. „Dat was een moeilijke periode, voor hem en voor mij. Aart zei: Het is net alsof een auto vol gas rijdt en plotseling vallen de lichten uit.”
In 1972 trouwde Aart met Diny van der Wulp, waarna zij gingen inwonen bij moeder Moerkerken in Rotterdam-Charlois. Bij haar in huis kregen ze hun eerste dochter, Elise. Inmiddels hebben ze acht kinderen.
In 1971 meldde Aart zich bij het curatorium van zijn kerkverband om toelating te krijgen tot het ambt van predikant. Hij werd afgewezen, maar een jaar later alsnog toegelaten. In 1974 werd hij predikant van de gereformeerde gemeente in Nieuw-Beijerland, dertien jaar later van de gemeente in Gouda. In 1980 werd hij benoemd tot docent en in 1996 tot rector van de Theologische School aan de Rotterdamse Boezemsingel. In dat jaar ging hij wegens gezondheidsproblemen met emeritaat. Sindsdien vervult hij ook preekdiensten van de gemeente in Capelle aan den IJssel-West. „Elke zondag gebeurt er een wonder. Aart gaat afgemat de kansel op en komt er uitgeput weer af. Maar als hij drie woorden heeft gesproken, merk je niets meer aan hem.”
Tekenend voor de bijzondere band met haar zoon en zijn gezin is dat moeder Moerkerken hem na een verhuizing naar een andere plaats telkens volgde, soms pas na een jaar omdat ze niet direct een geschikt huis kon vinden. Nu woont ze op een kilometer afstand. Ze komt elke zaterdag en zondag bij hen en er is veel telefonisch verkeer. Zo ook nu. Als het interview is afgelopen, belt haar zoon. Lachend tegen hem: „Ja, ik heb alle bijzondere details verteld.”
Een advies zou moeder Moerkerken haar zoon niet willen geven. „Hoe zou ik kunnen? Een kind dat wijzer is dan ik. Hooguit: je moet het kalmer aan doen.”
Wat haar opvalt is dat haar zoon erg op zijn vader lijkt. „Als twee druppels water. Hij is net zo lief als mijn man was.” Er is nog een eigenschap die zoon Moerkerken van zijn vader erfde. „Mijn man zei een keer: Ootmoed, ootmoed, ootmoed, een uitspraak van naar ik meen Augustinus. Dat is me altijd bijgebleven. Die ootmoed kenmerkt Aart zeker, al zal hij daar zelf anders over denken.”
Dit is het vijftiende en laatste deel in een serie over ouders van min of meer bekende Nederlanders.