Opstanding zonder leeg graf is niets
De opstanding zonder een leeg graf is geen opstanding. Wie dan ook zegt aan de opstanding te willen vasthouden maar niet van een leeg graf wil weten, doet een bewering die geen inhoud heeft, stelt dr. P. de Vries in reactie op de uitlatingen van de Leidse nieuwtestamenticus prof. dr. H. J. de Jonge in het RD van vrijdag.
De opstanding behoort tot de kern van het christelijk geloof. De eerste christenen werden bevestigd in het geloof dat Jezus de Christus de Zoon van God is door Zijn opstanding uit de doden. De oudste schriftelijke documenten die van de opstanding getuigen, zijn de brieven van Paulus. Daaruit mag overigens niet de conclusie worden getrokken dat datgene wat in de evangeliën wordt vermeld van later datum is dan wat Paulus verhaald. Moderne theologen en exegeten plegen dat wel te doen. Dat blijkt uit het interview met de Leidse nieuwtestamenticus H. J. de Jonge. Uit het feit dat Paulus het lege graf niet noemt, wordt afgeleid dat hij van een leeg graf geen weet had. De apostel zou wel een opstanding hebben geleerd, maar een geestelijke opstanding. Het zou gaan om een gebeurtenis die niet aan deze zijde van de werkelijkheid heeft plaatsgevonden. Het lege graf zou een creatie zijn van de schrijvers van de evangeliën.Geestelijk lichaam
Wat moeten we hiervan zeggen? Paulus zou hoogst verwonderd geweest zijn als hij gehoord had van een tegenstelling tussen zijn brieven en de evangeliën ten aanzien van de opstanding. Voor Paulus is de opstanding een lichamelijk gebeuren. Wanneer hij in 1 Korinthe 15 stelt dat Christus met een geestelijk lichaam is opgestaan, doet dit niets af van het lichamelijk karakter van de opstanding. Paulus geeft daarmee aan dat de aard van de lichamelijkheid van het opgestane lichaam van Christus anders is dan die van de lichamelijkheid zoals wij die nu kennen. Het is in ieder geval een lichamelijkheid zonder de beperkingen ervan sinds de zondeval van Adam en wellicht een lichamelijkheid die het karakter van de lichamelijkheid van vóór de zondeval overtreft.
Heel duidelijk is trouwens dat voor Paulus en voor alle eerste christenen in het verlengde van de opstanding van Christus de opstanding van alle doden een lichamelijke gebeurtenis is. Paulus verwacht de lichamelijke wederkomst van Christus als een publiek gebeuren in deze werkelijkheid. Wie aan de opstanding het lichamelijk karakter ervan ontneemt, kan aan de wederkomst met het daaraan verbonden laatste oordeel geen plaats geven.
Het feit dat Paulus het lege graf niet noemt, wil niet zeggen dat hij het lege graf niet kent. Wij moeten niet vergeten dat zijn geschriften gelegenheidsgeschriften zijn. Wij mogen trouwens aannemen dat, al waren de evangeliën nog niet geschreven, de apostel Paulus de stof die in de evangeliën is vastgelegd bij zijn lezers als bekend kon veronderstellen; zeker als het ging om het sterven en de opstanding van Jezus Christus. De opstanding zonder een leeg graf is geen opstanding. Daarom was er voor Paulus geen enkele noodzaak om uitdrukkelijk over het lege graf te spreken.
Ik wijs er nog op dat wij in de uitdrukking ”begraven” die Paulus in 1 Korinthe 15:4 gebruikt het woord ”graf” horen. Opstanding is kennelijk ”uit het graf komen”. Wie dan ook zegt aan de opstanding te willen vasthouden maar niet van een leeg graf wil weten, zegt feitelijk niets. Hij doet een bewering die geen inhoud heeft.
Verzet
Moderne theologen projecteren hun eigen vraagstellingen terug op de eerste eeuw na Christus. Zij construeren tegenstellingen die er niet zijn. Behalve dat deze tegenstellingen een on-Bijbels karakter dragen, doen zij geen recht aan het Joodse gedachtegoed uit de eerste eeuw na Christus, namelijk dat de doden lichamelijk zullen opstaan. Een gedachtegoed dat de apostelen met hun Joodse tijdgenoten die Jezus als de Christus verwierpen -uitgezonderd dan de sadduceeën- deelden.
Wanneer het lichamelijk karakter van de opstanding niet als behorend bij de christelijke boodschap wordt gezien, wordt trouwens ook het verzet van Grieks-filosofische zijde tegen het Evangelie van de opstanding onbegrijpelijk. Een opstanding als een gebeuren aan gene zijde van deze werkelijkheid behoefde bij de Grieken niet op onoverkomelijke intellectuele bezwaren te rekenen.
Ter verdediging van de stelling dat de opstanding onmogelijk een historisch feit kan zijn, is wel naar voren gebracht dat oosterlingen uit de eerste eeuw na Christus heel anders omgingen met de historiciteit van feiten dan wij westerlingen uit de twintigste eeuw na Christus. Deze stelling is echter met de feiten in strijd. In zijn werk ”Contra Apion” heeft Josephus beklemtoond dat de boeken van Mozes en de profeten een historisch betrouwbaar verslag bieden van de geschiedenis van Israël. Onder andere daaruit blijkt -naar de vaste overtuiging van Josephus- hun goddelijk karakter. Zouden de boeken van Mozes en de profeten onjuistheden bevatten, dan zouden wij terecht vraagtekens mogen zetten bij hun goddelijke oorsprong.
Ook in de eerste eeuw na Christus wist men dat niet alles wat zich als historisch aandient het metterdaad is. In zijn tweede brief heeft Petrus het objectieve karakter van de apostolische boodschap van de opstanding en wederkomst van de Heere Jezus Christus beklemtoond. In 2 Petrus 1:16 lezen wij: „Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit.”
Niet neutraal
Alleen door geen recht te doen aan het karakter van het nieuwtestamentisch getuigenis kan de opstanding als gebeuren aan gene zijde van deze werkelijkheid worden gepresenteerd. Om de Schrift werkelijk te verstaan, moeten we ons aan de aard van het getuigenis ervan gewonnen geven. Dat betekent dat de opstanding van Christus als een lichamelijk gebeuren wordt aanvaard; een gebeuren dat gevolgd wordt door de wederopstanding van alle doden waarbij ieder wordt geoordeeld op basis van zijn verhouding tot de levende Heere Jezus Christus, Die dan Rechter zal zijn. Wie een methodisch atheïstische houding aanneemt bij het lezen van het Nieuwe Testament, ontneemt zichzelf het zicht op het meest wezenlijke van de boodschap ervan. Uiteindelijk is wetenschapsbeoefening zeker als het gaat om de Bijbelvakken nooit neutraal. Alleen wie zijn vooringenomenheid onder ogen ziet, is in staat om werkelijk objectief te zijn.
Wie als christen de opstanding als historisch feit erkent, zal dat ook als historicus verdisconteren. Het betekent namelijk dat je mede op basis van het getuigenismateriaal overtuigd bent van de historiciteit en feitelijkheid van de opstanding. Ben je dat niet, dan moet je wel een alternatieve verklaring geven. De verschijningen aan de discipelen moeten dan als visioenen worden geïnterpreteerd.
De vraag is waarom het geloof van de eerste christenen in de opstanding van Christus niet weerlegd is door naar de overblijfselen van het lichaam van Jezus te wijzen. Wie het lichamelijke karakter van de opstanding ontkent, moet verklaren waar het lichaam van Jezus is gebleven. Dan is de enige alternatieve verklaring die van het sanhedrin. De discipelen zouden het lichaam van Jezus hebben gestolen. Hoe is echter hun bereidheid voor hun geloof in de opstanding van Jezus te lijden te verklaren als zij zelf wisten dat zij bedrog pleegden?!
Almacht
Een historicus moet een standpunt innemen ten aanzien van de historiciteit van de opstanding. Wie meent dat niet te hoeven doen, geeft blijkt van een naturalistische wetenschapsopvatting die niet in overeenstemming is te brengen met het Bijbelse getuigenis.
Met betrekking tot wonderen in het algemeen en de opstanding in het bijzonder is de grote vraag of wij geloven in de almacht van God. Augustinus schrijft in ”De Civitate Dei” het volgende: „Het is ongelofelijk dat Christus met Zijn vlees is opgestaan en ten hemel gevaren. Het is ongelofelijk dat de wereld zo’n ongelofelijke gebeurtenis gelooft. Het is ongelofelijk dat mensen die niet van hoge geboorte of grote geleerdheid waren, in staat zouden zijn de wereld van deze gebeurtenis te overtuigen. De eerste van de drie genoemde zaken weigeren onze tegenstanders te aanvaarden. De tweede moeten zij erkennen. En de derde is de verklaring voor de tweede.” Deze woorden zijn nog steeds in alle opzichten van kracht.
De auteur is hersteld hervormd predikant te Waarder en docent Nieuwe Testament aan het Hersteld Hervormd Seminarium aan de Vrije Universiteit.