Christendom van instituut naar beweging
Titel: ”De toekomst van het christendom. Van instituut naar beweging”
Auteur: Andries Hoogerwerf
Uitgeverij: Damon, Budel, 2007
ISBN 978 90 5573 794 9
Pagina’s: 180
Prijs: € 17,90.
Van prof. dr. J. Zijlstra werd gezegd dat zijn colleges zo eenvoudig waren dat studenten de indruk hadden dat ze het zelf hadden kunnen bedenken. Ze waren doordacht eenvoudig. Datzelfde kan worden gezegd van het boek ”De toekomst van het christendom” van prof. dr. A. Hoogerwerf, gewezen politicoloog aan de Universiteit Twente. Hoogerwerf beoogt „een nuchtere sociaalwetenschappelijke benadering” van de toekomst van religie in het algemeen en het christendom in het bijzonder, leesbaar voor een breed publiek. Hoogerwerf beschrijft de verschijnselen die erop wijzen dat religie tegenwoordig meer door beweging dan door institutionele vormen wordt bepaald. Dat is omgekeerd aan de ontwikkeling van de vroege christenheid.
Ook al noemt Hoogerwerf bepaalde theologen wel, hij gaat bewust voorbij aan theologische vragen en discussies. Dat bevordert bij dit thema de eenvoud. Maar het wordt dubieus als -om een voorbeeld te noemen- de sociaalwetenschappelijke beschrijving zo ver gaat, dat Hoogerwerf bij de behandeling van het belang van charismatische leiders voor een religieuze beweging Jezus, Mohammed, Luther en Calvijn op één lijn plaatst. Of wanneer wordt gezegd dat in het Nieuwe Testament ”mystiek” onder meer is te vinden in de gedachte dat Jezus God als Zijn vader heeft ”ervaren”.
Dilemma’s
De schrijver belicht de ontwikkeling van het christendom aan de hand van zeven dilemma’s: instituut en beweging, traditie en vernieuwing, rationaliteit en mysterie, democratie en leiding, eenheid en verscheidenheid, orthodoxie en vrijzinnigheid, politiek en mystiek. De keuze inzake de laatste zes dilemma’s is voor de auteur bepalend voor de keuze tussen instituut en beweging. De balans is, meent hij zelf, vaak doorgeslagen van beweging naar instituut, meer naar het bewaren van de interne eenheid dan naar het waarderen van interne verscheidenheid. Institutionalisering brengt in de beleving van velen sociale dwang met zich mee, zo zelfs dat men kan spreken van een „gulzig instituut.”
De rode draad in het boek is dat er vandaag sprake is van ont-institutionalisering. De beschrijving van de ontwikkelingen, onderbouwd door feiten, cijfers en prognoses, is voor ingewijden herkenbaar. Toch plaats ik direct een kritische noot. In het hoofdstuk ”Secularisatie en modernisering” komen de achtergronden van de secularisatie aan de orde, maar ook de waardeoordelen erover. Sommigen zien de secularisatie als een vloek, als geleidelijke afbraak van kerk en religie. Anderen zien secularisatie als een zegen, als het overboord gaan van ballast. Wat de vloek betreft is er zegge en schrijven één kort citaat van dr. W. H. Velema (geciteerd uit een secundaire bron). Bij de zegen krijgen de pleitbezorgers het volle pond: F. O. van Gennep, de feministe Maria de Groot, de rooms-katholieke Haarsma, de Nijmeegse historicus Peter Raedsen, de rooms-katholieke theoloog Erik Borgman.
Gezicht
Datzelfde doet zich voor bij de overige thema’s. De vrijzinnigheid, meer liberale stromingen en moderne stromingen als New Age krijgen een gezicht aan de hand van aangehaalde literatuur. De orthodoxie krijgt evenwel geen gezicht. Weliswaar komen orthodoxe stromingen in beeld, maar het lijkt alsof de schrijver hier uit de losse pols schrijft. Vooral de EO staat model voor orthodoxie. De Gereformeerde Bond wordt regelmatig als vooral conservatieve beweging binnen de PKN geduid, gekenmerkt door hanteerbare items als verzet tegen de vrouw in het ambt, abortus en homorelaties, al wordt in een enkele zin ook gewezen op de bevindelijke traditie, die een correctie heet op een „verstandelijke variant” binnen het protestantisme. De Nederlands Gereformeerde Kerken heten binnen het gereformeerd protestantisme het meest modern.
Intussen acht de schrijver juist „orthodoxie en fundamentalisme” in de toekomst blijvend. Ze staan model staan voor „de meest zichtbare vormen van de christelijke traditie.” Opvallend is hier de opmerking dat traditioneel-orthodoxe religie op maatschappelijk gebied niet altijd samengaat met conservatisme. „Behoudzucht in godsdienstig opzicht valt te combineren met een pragmatische houding en moderne activiteiten op economisch en technisch terrein. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in zeer orthodoxe gemeenschappen, zoals Staphorst, Urk en Genemuiden.” Zit daarin niet een kern van waarheid?
Principieel
Met dit boek staat het dilemma levensgroot voor ons. Feit is dat de ontwikkelingen meer en meer tenderen naar het christendom als beweging. Nu zou het onjuist zijn als we slechts voor een bewegingloos instituut zouden pleiten. De tijd verandert; als de kerk niet mee verandert, verandert zij. Maar dit boek laat ons in de steek als het gaat om een principiële basis voor het instituut. Dat blijkt vooral wanneer de auteur wel noemt dat de rooms-katholieke hiërarchie door de Reformatie vanwege de nadruk op het priesterschap van alle gelovigen werd opgeblazen. Maar hij verzuimt aandacht te geven aan de bijzondere ambten, die Calvijn uit de Schrift heeft opgedolven en die als een ”tegenover” van de gemeente ook een fundament vormen voor de kerk als instituut.
Een boek als het onderhavige valt dan ook niet adequaat te beoordelen zonder theologische afwegingen. Soms oordeelt de schrijver bovendien ook zelf. Bij de behandeling van het atheïsme brengt hij het boek van Alister McGrath ter sprake, dat de voor hem „uitdagende titel” draagt ”De ondergang van het atheïsme”. Als McGrath zegt dat de val van het communisme het bewijs ervan is dat het atheïsme zijn aantrekkingskracht heeft verloren, zegt Hoogerwerf dat het boek van McGrath wel stof tot nadenken geeft, maar niet vrij is van „eenzijdigheid en triomfalisme.”
Eenzijdig
Het boek van Hoogerwerf zelf is niet triomfantelijk, wel eenzijdig; hetgeen geldt voor elke sociologische beschrijving. Zoals gezegd is het leesbaar voor een breed publiek. Met een theologische insteek zou het boek wellicht een minder breed bereik, maar een bredere basis voor beoordeling van de ontwikkelingen van het christendom van instituut naar beweging hebben gekregen.