Adeldom verplicht
Titel: ”200 jaar Koninklijk”
Auteur: dr. Jan Rutger van Zwet
Uitgeverij: Koninklijke Boom uitgevers, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 78693 01 7
Pagina’s: 179
Prijs: € 29,50. Zie ook www.koninklijk.com.
Ahold en Shell hebben het, net als de marine en de ANWB. Maar ook transportbedrijf Van der Wees, gymnastiekvereniging Bato en het Winterswijks mannenkoor zijn er trots op. Zo’n 550 organisaties mogen zich Koninklijk noemen, een letterlijke bekroning voor jarenlange noeste inzet voor naam en faam. Het predicaat bestaat 200 jaar. Het Koninklijk Haarlems mannenkoor Zang en Vriendschap besluit in 1998 de naam te veranderen, maar de predicaathouder verzuimt vooraf de koningin op de hoogte te brengen. Per kerende post krijgt het koor de mededeling dat door de wijziging de term Koninklijk vervalt. Hoewel het gaat om een futiele aanpassing -toonkunstkoor wordt mannenkoor-, moet de koningin wel eerst worden ingelicht.
Voor het bestuur is het leed niet te overzien, het koor draagt het predicaat al sinds 1890. Bij de medewerkers van de koningin krijgen de zanglustige mannen nul op het rekest, de vorstin komt nu eenmaal niet terug op genomen besluiten. Na een schriftelijke smeekbede komt uiteindelijk toch het verlossende woord uit het paleis: Zang en Vriendschap blijft Koninklijk.
Rode lopers
Het voorbeeld laat zien hoeveel waarde organisaties hechten aan het predicaat. Het is de letterlijke bekroning van een jarenlange smetteloze staat van dienst. Instellingen en bedrijven met een kroontje steken boven de massa uit. Royal Dutch staat in het buitenland garant voor rode lopers. Concurrenten sluiten -misschien wel onterecht- achter in de rij aan.
Het predicaat Koninklijk bestaat in 2007 200 jaar. Althans, dat dacht iedereen tot voor kort. De eerste predicaten zijn echter van een jaar eerder, zo blijkt uit onderzoek van historicus Jan Rutger van Zwet. Hij heeft zijn bevindingen gebundeld in ”200 jaar Koninklijk”.
Lange tijd ging de universiteit van Leiden door het leven als eerste instelling die de toevoeging Koninklijk zou hebben gekregen, in 1807. Cadeau van koning Lodewijk Napoleon, als goedmakertje voor de schade na de ontploffing van een schip vol buskruit.
Van Zwet concludeert echter dat de eerste predicaten uit 1806 stammen. In dat jaar krijgt Lodewijk Napoleon van zijn broer Napoleon Bonaparte de zware taak om orde te scheppen in de chaos die Holland heet. Hij krijgt de titel Koning van Holland mee. Om zijn positie aanzien te geven, besluit hij predicaten te gaan uitdelen. De Staatscourant en de Staatsdrukkerij mogen zich als eerste Koninklijk noemen. De marine volgt snel daarna. Lodewijk kent de uitstekende reputatie van dit krijgsmachtonderdeel en zoekt aansluiting bij de roem van Maarten Tromp en Michiel de Ruyter.
Voorkeuren
De opzet van Lodewijk om nationale instituten te koppelen aan de monarchie slaagt. De predicaathouders worden toonbeelden van nationale trots en Lodewijk profiteert. Onder de bevolking is hij populair en hij krijgt de bijnaam ”Lodewijk de Goede”.
De vorsten die na Lodewijk komen, drukken ieder hun eigen stempel op het predicaat. Persoonlijke voorkeuren spelen een belangrijke rol. Willem I legt een voorkeur aan de dag voor onderwijs en krijgsmacht, onder Willem II worden veel orkesten en muziekkorpsen Koninklijk. Willem III verblijdt vooral jacht- en schuttersverenigingen. Koningin Wilhelmina besluit striktere regels te gaan hanteren bij de toekenning, terwijl haar dochter Juliana juist weer vrijgevig is.
Koningin Beatrix staat als streng te boek. Op 15 augustus 1988 vaardigt zij twee beschikkingen uit met daarin regels voor het toekennen van het predicaat. Zo moet een organisatie in principe minimaal honderd jaar oud zijn, landelijke bekendheid genieten en een zeer belangrijke plaats innemen binnen het vakgebied. Bovendien moeten bestuurders van onbesproken gedrag zijn. Het predicaat vervalt als de juridische structuur wijzigt.
Eisen
Op dit moment zijn er 550 houders: 150 bedrijven, 375 verenigingen en 25 instellingen. Ze zijn georganiseerd in Koninklijk Verbonden, een stichting die het initiatief nam voor het wetenschappelijk onderzoek en feestelijkheden rond het jubileum organiseert. Volgens directeur Frank van der Vorm blijft het aantal de laatste jaren stabiel. „Ieder jaar komen er gemiddeld zes tot zeven bij, maar verdwijnen er evenveel.” De stichting speelt geen rol bij de toekenning.
Van der Vorm erkent het bestaan van enkele vreemde eenden in de bijt. Hij wil geen namen noemen. „Ze komen uit de 19e eeuw”, is het enige wat hij kwijt wil. Wie bladert in de huidige lijst komt wel enkele opmerkelijke namen tegen. Wat te denken van de vereniging voor facultatieve crematie of de kennelclub Cynophilia?
Verder valt het grote aantal fanfarekorpsen en muziekverenigingen op. „Als een stel muzikanten bij de aankomst van de vorst het Wilhelmus speelde, kregen ze al het predicaat. Dat is door de strengere eisen nu niet meer aan de orde.”
In de begintijd liepen de termen Koninklijk en hofleverancier door elkaar heen. Willem III schiep enige orde in de chaos. Hofleverancier is het kleine broertje van Koninklijk, vooral bedoeld voor kleinere organisaties zoals de lokale slager of bakker. De titel hofleverancier staat los van het fysiek leveren aan het hof. „Rond Paleis Noordeinde waren veel detaillisten met de tekst hofleverancier op de gevel. Het brengen van een kroket was in hun ogen al voldoende voor deze titel.”
Fraudeschandaal
Van der Vorm benadrukt de verplichtingen van predicaathouders. „Ze zijn dragers van het Nederlandse erfgoed, ze hebben een ambassadeursfunctie. De organisaties onderscheiden zich door soliditeit, kwaliteit en continuïteit. Ze hebben hobbels in de geschiedenis overleefd en dat geeft vertrouwen voor de toekomst.”
Een dieptepunt in de 200-jarige geschiedenis is volgens Van der Vorm de zuivering na de Tweede Wereldoorlog. „Zo was er een boekhandel die in de oorlog ”Mein Kampf” had aangeprezen. Overigens is de zuivering niet helemaal gelukt. Hoogovens bleef bijvoorbeeld Koninklijk, terwijl het concern bedenkelijke zaken had gedaan.”
Negatieve ophef ontstaat er ook als het fraudeschandaal bij Ahold in de openbaarheid komt. Koningin Beatrix vaardigt een richtlijn uit waarin is opgenomen dat bij reputatieschade een waarschuwingstermijn ingaat. Ahold belandt een jaar op het strafbankje, maar kan daarna opgelucht ademhalen. Na advies van de minister van Economische Zaken bepaalt de koningin dat Ahold zijn kroon behoudt. „Zelfreinigend vermogen is een belangrijk kenmerk van Koninklijke organisaties. Bij Ahold hebben ze er alles aan gedaan om de fraude uit het bedrijf te bannen.”
Eigen stempel
Misbruik komt zelden voor, vindt Van der Vorm. „Het begrip is geliefd, maar van misbruik is geen sprake. Een kroegje wil het nog wel eens gebruiken, maar het is niet storend.” Toch is de directeur principieel. „Den Haag wordt regelmatig de Koninklijke residentie genoemd. Je kunt daar niet vrijelijk mee strooien. Er wordt niets van gezegd, maar terughoudendheid is gepast.” De term Koninklijk is wettelijk beschermd, het Engelse Royal niet.
De predicaathouders zetten zich onder de paraplu van Koninklijk Verbonden ook in voor goede doelen. Royal Dutch Aid richt zich op het slaan van waterputten in Sudan. Inmiddels zijn zo’n 100.000 inwoners voorzien van schoon drinkwater. De leden dragen vrijwillig hun steentje bij, financieel of door kennisoverdracht. „Noblesse oblige”, adeldom verplicht, vindt Van der Vorm.
De directeur van Koninklijk Verbonden denkt dat het predicaat nog heel lang meekan. „Het lift mee met de veranderingen die de monarchie doormaakt. Zo zal Willem-Alexander zijn eigen stempel zetten en de regels moderniseren. Hoe Nederlands is bijvoorbeeld Shell op dit moment? Het concern betaalt hier belasting en is hier gevestigd, maar wie zijn de eigenaren? Ik verwacht dat de nieuwe koning minder strikt kijkt naar de Nederlandse economische identiteit. Het predicaat kan nog jaren mee. Je zou daarom het predicaat zelf Koninklijk kunnen noemen.”
Geen beschikking, wel Koninklijk
Als de koningin het predicaat Koninklijk verleent, krijgt de organisatie een officiële beschikking. Niet in alle gevallen werd echter de koninklijke weg bewandeld.
Bij de oprichting van de Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen -de voorloper van Shell- in Nederlandsch-Indië voegden de oprichters direct de term Koninklijk toe. Volgens de ondernemers verleende de koning het predicaat toch wel. Dat lag echter niet voor de hand omdat het bedrijf formeel nog niet eens bestond.
Op 4 april 1890 richtte beoogd directeur Van Gelder zich tot koning Willem III met het verzoek het predicaat te verlenen. Uiteindelijk kreeg het bedrijf een positief antwoord van een adjudant van de koning. Of Willem III daadwerkelijk de inhoud van de brief kende, betwijfelt historicus Van Zwet. Dat maakte de bestuurders niets uit, hoewel de officiële beschikking ontbrak. Zij dankten de koning, „onder het uitspreken der vurigste heilbeden.”
Sinds 1815 draagt de landmacht met ere het predicaat. Een officieel besluit ontbreekt ook hier. Door de jaren heen werden verschillende namen gebruikt. Pas in 1946 werd per legerorder vastgesteld dat de krijgsmacht officieel door het leven gaat als Koninklijke Landmacht.
Bij de opschoning onder Beatrix bleek verder dat de Koninklijke Schouwburg in Den Haag het predicaat ten onrechte voerde, het was voor het laatst in 1818 bestendigd. Den Haag zonder Koninklijke Schouwburg was echter niet goed denkbaar, daarom verleende de koningin alsnog een beschikking. Aan deze gebeurtenis werd geen ruchtbaarheid gegeven. In de praktijk veranderde er immers niets.
De posterijen werden lange tijd geacht Koninklijk te zijn. Toch heeft daar vermoedelijk nooit een Koninklijk Besluit aan te grondslag gelegen. Op 1 januari 1989 werd de PTT alsnog Koninklijk. De bestuurders hebben de koningin diverse malen in moeten lichten over naamswijzigingen. In alle gevallen bleef het predicaat geldig. TPG en later TNT hielden de kroon.
Wetenschap met een oranje lint
De Leidse historicus Jan Rutger van Zwet is de eerste die onderzoek heeft gedaan naar het predicaat Koninklijk. Hiervoor kreeg hij toegang tot de archieven van het Koninklijk Huis.
Zijn bevindingen zijn uitgemond in het boek ”200 jaar Koninklijk”, beschikbaar in zowel het Engels als het Nederlands. Het is een doorwrocht werk met een indrukwekkend notenapparaat. Nadeel is echter wel de enigszins wetenschappelijke toon. Enkele interviewtjes met vertegenwoordigers van Koninklijke instellingen zou de lezenswaardigheid van het boek ten goede zijn gekomen. De foto’s compenseren dit bezwaar voor een deel.
Het boek volgt chronologisch de ontwikkelingen van het predicaat: van Lodewijk Napoleon tot onze huidige vorstin Beatrix. Er gaan relatief weinig pagina’s over de koninginnen Juliana en Beatrix. Over de koningen Willem I tot en met III viel waarschijnlijk meer te vertellen.
Het boek is uitgevoerd met een koningsblauwe kaft en zelfs een leeslint ontbreek niet. Die kleurt oranje, maar dat ligt voor de hand.