Artikel 1 moet op de helling
De kwestie van de dubbele nationaliteit laat zien dat artikel 1 van de Grondwet niet de noodzakelijke bescherming kan bieden tegen het aan mensen opdringen van een eenduidige Nederlandse identiteit. De formulering van het artikel schiet tekort. Dat stelde prof. mr. H. M. T. Holmaat eind vorige week in een lezing tijdens een symposium in Utrecht over artikel 1 van de Grondwet. Hieronder het laatste deel van haar betoog.
Het ”anders-zijn” van mensen met een dubbele nationaliteit bestaat daaruit dat ze niet zijn te vangen in een enkelvoudige nationale identiteit. Het is een hybride soort identiteit vergeleken met de ’zuivere’ Nederlander. Het ’zijn-stempeltje’ kan niet worden uitgedeeld.Dat is ook precies wat bepaalde lieden zo onrustig, angstig of kwaad maakt. Dit vormt de emotionele achtergrond van de luide roep om deze ”dubbelepaspoorthouders” tot een keuze voor het Nederlandse paspoort te dwingen en -als ze zich daaraan niet onderwerpen- het land maar uit te gooien. En dat is ook precies waarom de Tweede Kamer een zeer principieel nee tegen de opvattingen van Wilders had moeten laten horen, in plaats van een halfzachte discussie te voeren over te volgen procedures voor overigens noodzakelijk geachte wetswijzigingen die paal en perk zouden moeten stellen aan dubbele nationaliteiten.
Nu de vraag: Biedt artikel 1 van onze Grondwet deze nieuwbakken categorie ”andere mensen” afdoende bescherming tegen deze discriminatie? Ik ben bang dat we aan artikel 1 voor dat laatste doel niet veel hebben. Als toetsingskader voor de vraag of een bepaald beleid of een bepaalde wet vanuit het gelijkheidsperspectief is geoorloofd, is artikel 1 zeer beperkt. Dat blijkt ook bij de kwestie van de dubbele nationaliteit. Want die kwestie kan (áls het gelijkheidsbeginsel in die discussie al in zicht komt) in dat kader alleen maar beantwoord worden in termen van gelijke behandeling van gelijke gevallen. Als vast zou komen te staan dat er sprake is van ongelijke gevallen (want één nationaliteit is objectief vaststelbaar niet hetzelfde als twee nationaliteiten), volgt daaruit dat ongelijke behandeling geoorloofd is, tenzij dat niet in de juiste verhouding zou staan tot het doel van de desbetreffende regeling.
Als het doel van artikel 3 is alleen mensen tot publieke ambten toe te laten van wie de loyaliteit aan de Nederlandse zaak van rechtswege mag worden verondersteld (omdat ze Nederlander zijn), kan het uitsluiten van mensen met een dubbele nationaliteit gerechtvaardigd worden geacht.
Welnu: als mensen met een dubbele nationaliteit helemaal niet geacht worden gelijk te zijn (want niet ’zuiver’ Nederlander) is dat einde verhaal! En dat ze niet gelijk zijn, is precies wat Wilders zegt, en ik vrees met hem een groot deel van de zuivere Nederlanders die het roerend met hem eens zijn.
Ongelukkige koppeling
Maar we hebben toch nog het tweede deel van artikel 1 van de Grondwet? Daarin wordt toch discriminatie verboden? Jazeker. Nationaliteit is een van de gronden die in Nederland -hoewel niet in artikel 1 van de Grondwet, maar wel in de AWGB- uitdrukkelijk als non-discriminatiegrond is erkend. Helaas is daarop direct weer de beperking aangebracht dat de Nederlandse overheid alle regelingen die met immigratie en naturalisatie te maken hebben volkomen legitiem mag treffen. Dergelijke regelingen, met andere woorden, vallen niet onder het discriminatieverbod.
De tweede reden waarom de tweede zin van artikel 1 van de Grondwet niet veel kan uitrichten tegen de vorm van discriminatie waarover ik het heb (namelijk het opsluiten van mensen in bepaalde gefixeerde, wezenlijk geachte ’identiteiten’), is dat deze zin direct volgt op de eerste zin en algemeen gelezen wordt als een verbijzondering van het daarin neergelegde beginsel van formele gelijke behandeling. Ik acht dat een uitermate ongelukkige koppeling. Het betekent dat ook de vraag of er sprake is van discriminatie geheel geplaatst wordt in het enge kader van de vergelijkbaarheidsvraag, waarmee de diversiteit -het anders mogen zijn zonder te hoeven passen in reeds vastgestelde kaders- geen rol van betekenis meer kan spelen.
Grondwetswijziging
De formulering van artikel 1 van de Grondwet schiet tekort als richtinggevend beginsel voor een tolerante en open samenleving, als een beginsel dat oproept tot respect voor de diversiteit van mensen en dat hun de garantie geeft van de vrijheid om aan het eigen leven richting en inhoud te geven.
De casus van de dubbele nationaliteit laat zien dat dit grondwetsartikel niet de noodzakelijke bescherming kan bieden tegen het aan mensen opdringen van een eenduidige Nederlandse identiteit; een bescherming die hoognodig is in het huidige tijdsgewricht, waarin meer en meer mensen gewild of ongewild door het leven gaan met een meervoudige nationaliteit. En een tijdsgewricht waarin -tot in het hart van de democratie- stevig gewerkt wordt aan het construeren van nieuwe wij-zijtegenstellingen tussen bevolkingsgroepen. Het opsluiten van deze mensen in de categorie van ”dubbelepaspoorthouders” en het daarmee ten gronde miskennen van hun feitelijke bijdrage aan onze samenleving, is niets meer of niets minder dan discriminatie, in de allerslechtste betekenis van dit woord. Een grondwetsbepaling over gelijkheid die daar geen paal en perk aan kan stellen, schiet fundamenteel tekort.
Wat dan wel? Heel kort gezegd, en alleen maar bedoeld als aftrap voor discussie, stel ik voor om op de kortst mogelijke termijn een grondwetswijziging te bewerkstelligen waarin het gelijkheidsbeginsel op een principieel andere wijze in de Nederlandse Grondwet wordt verankerd. Dat zou een grondwetsbepaling moeten zijn die duidelijk stelt dat formele gelijkheid voor de wet constituerend is voor wat wij hier onder een rechtsorde verstaan; iedere vorm van privilegering en van willekeur in de behandeling van burgers door de overheid of de rechter kan daarmee worden tegengegaan.
Een grondwetsbepaling waarin daarnaast erkend wordt dat het noodzakelijk kan zijn groepen die de facto in een achtergestelde positie verkeren te ondersteunen bij het bereiken van een meer gelijke positie in de samenleving. De overheid moet daartoe uitdrukkelijk de opdracht krijgen. Positieve actie is dan niet een uitzondering op het gelijkheidsbeginsel, maar een verwerkelijking ervan.
En een grondwetsbepaling waarin in de derde -maar niet in de laatste!- plaats op basis van de gelijke menselijke waardigheid het uitgangspunt wordt vastgelegd dat er een fundamenteel recht bestaat om beoordeeld te worden op wat je laat zien dat je wilt zijn en wat je feitelijk doet, in plaats van op wat anderen denken dat je bent of wellicht zou kunnen doen.
Diversiteit
Ik stel dus voor in plaats van de lege, formele bepaling van artikel 1 van de Grondwet een inhoudsvol grondwettelijk gelijkheidsbeginsel te formuleren waarin naast formele en materiële gelijke behandeling ook de garantie van diversiteit wordt verankerd. Die norm is gebaseerd op de erkenning van het feit dat ieder mens in staat is om te lijden én om zich een beeld te vormen van hoe het leven zodanig in te richten dat het de moeite waard is om geleefd te worden. Gelijkheid is in deze visie onlosmakelijk verbonden met menselijke waardigheid en met individuele autonomie. Met vrijheid, derhalve. Kernwaarden die ik niet uitsluitend zou willen en dúrven toeschrijven aan een joods/christelijke/humanistische traditie. Artikel 1 moet wel op de helling, maar dan juist niet met het doel om dat voorstel uit het partijprogramma van Wilders’ PVV te realiseren.
De auteur is hoogleraar internationaal non-discriminatierecht aan de Universiteit Leiden.