Oma Jacobs en vader Brokke: aanklagers
W. Büdgen sprak vorige week op het onderwijscongres in Hotel Vianen over oma Jacobs en vader Brokke als identificatiefiguren. Hans van de Breevaart stelt dat Jacobs en Brokke eerder gezien moeten worden als aanklagers. Ze stellen de gereformeerde gezindte in gebreke.
Vrijdag 2 maart vond in Hotel Vianen bezinning plaats op de maatschappelijke opdracht van het reformatorisch onderwijs. De dag stond vooral in het teken van de uitdaging die regelgeving van overheidswege op het gebied van integratie en sociale participatie betekent.Vooral de lezing van de heer W. Büdgen, voorzitter van de centrale directie van het Wartburg College te Rotterdam, maakte duidelijk hoe aan de maatschappelijke opdracht van scholen op een creatieve manier invulling kan worden gegeven (zie de opiniepagina van vorige week vrijdag). Maar, hoogstwaarschijnlijk onbedoeld, was zijn verhaal ook een perfecte illustratie van de geestelijke armoede waaraan de gereformeerde gezindte op dit moment lijdt. En, met haar, de samenleving als geheel.
Büdgen benadrukte het belang van identificatiefiguren. Twee noemde hij er: oma Jacobs en vader Brokke. Mensen die echt bestaan (hebben), al had hij hun namen verzonnen. Beiden stonden ze, gedreven door een sterke innerlijke overtuiging, midden in de samenleving. Beiden kenden ze een diepgeworteld besef van eigen zondigheid. Beiden kenden ze ook de vergevende liefde van God geopenbaard in Jezus Christus. En vanuit dat besef, dat geloof, leefden zij in dankbaarheid. Elk vanuit hun eigen, specifieke gaven. De een als moeder, de ander als vader. En dat had, vanzelfsprekend, zijn weerslag op hun directe omgeving. Die van arbeiders en allochtonen. Die van communisten en eenoudergezinnen.
Inderdaad, oma Jacobs en vader Brokke waren burgers die voor ons allen, inclusief reformatorische christenen, waardevolle identificatiefiguren vormen. Niet om wat ze zeiden, maar om wat ze deden. Nee, niet om wat ze deden alleen, maar vooral de manier waarop: gewoon, omdat het vanzelf sprak, zonder zich daarop te beroemen, en zonder de noodzaak het anderen voor te schrijven.
Schrijnend
Maar wat maakt dit verhaal nu zo schrijnend? Naar mijn indruk is dat vooral het gemak waarmee het ”zijn” van oma Jacobs en vader Brokke teruggebracht werd tot een van overheidswege voorgeschreven onderwijsprogramma. Natuurlijk was dat niet wat de heer Büdgen bedoelde. Wat hem voor ogen stond was de vorming van een besef van burgerschap waaraan zijn school, via het aandragen van identificatiefiguren, leerstof en oefenmogelijkheden, een bijdrage zou kunnen leveren.
Niet ontkend kan worden dat dit alles van belang is in een samenleving waarin sociale verbanden vrijwel verdwenen zijn. Leerlingen die maaltijden, lunchconcerten, en computercursussen voor buurtbewoners verzorgen en, zo nodig, aan fietsenreparatie en tuinonderhoud doen. Belangrijk zijn daarnaast maatschappelijke stages, niet alleen goed voor de jeugd, maar ook te overwegen voor het onderwijzend personeel. Dat allemaal om de school kennis te laten maken met ’het echte leven in de wijk’.
Maar hoe komt het dat tegenwoordig de school, ook de reformatorische, zich met deze zaken moet bezighouden? Zijn oma Jacobs en vader Brokke er dan niet meer? Vormen zij niet langer vanzelfsprekend de broodnodige identificatiefiguren? Of doen we het alleen maar om de overheid tevreden te stellen en ons de Onderwijsinspectie van het lijf te houden? Ik vrees dat elk van deze vragen een deel van het probleem aan de orde stelt - een probleem dat door velen, naar ik hoop, vaag wel wordt aangevoeld, maar zelden wordt gedefinieerd.
Nu de samenleving ten prooi lijkt te vallen aan een mentaliteit van ieder voor zich en moedertje staat voor ons allen, doemt inderdaad de school op als laatste middel om actief burgerschap en sociale integratie te creëren. Het Wartburg College doet daarbij (terecht) geen concessies aan het toelatingsbeleid (dat gebaseerd is op het onderschrijven van de grondslag door de ouders). Maar al die andere activiteiten lijken nadrukkelijk bedoeld om aan te geven dat men van goede wil is en de maatschappelijke verantwoordelijkheid serieus neemt.
Jaknikkers
Daarbij dient wel de vraag te worden gesteld of de genoemde initiatieven inderdaad slechts een antwoord zijn op nieuwe wetgeving. Het kan evengoed zijn dat het reformatorisch onderwijs daarmee erkent dat binnen de achterban de samenleving onvoldoende aandacht krijgt. Is het waar dat ouders tegenwoordig zo op zichzelf gericht zijn dat ze geen oog meer hebben voor hun directe omgeving? Wordt de jeugd van huis uit inderdaad niet meer geleerd er ook te zijn voor de naaste buren in nood? Wie kent er nog mensen als oma Jacobs en vader Brokke binnen de eigen kerkelijke gemeenschap?
We weten allemaal hoe het hoort. Maar een programma dat gestalte moet geven aan onze maatschappelijke verantwoordelijkheid, creëert slechts jaknikkers in plaats van een jeugd die als oma Jacobs is. En mensen die zich inzetten voor sociale integratie zonder het geloof van vader Brokke te kennen, eindigen niet zelden als brokkenmakers. Men is zo met de wereld en de directe omgeving bezig, dat men zichzelf vergeet. Allerlei initiatieven, ogenschijnlijk gedreven door de beste bedoelingen, verhullen niet zelden dat het kennelijk tegenwoordig niet meer vanzelf spreekt dat een christen zich inzet voor de naaste.
Zolang de overheid denkt van burgerschap een beleidsprogramma te moeten maken, is het inderdaad slecht gesteld met de morele staat van Nederland. Maar wanneer het reformatorisch onderwijs denkt dat de school de aangewezen plek is om elementaire burgerdeugden aan te leren, dan is een moreel reveil wel verder weg dan ooit.
In plaats van identificatiefiguren dienen oma Jacobs en vader Brokke dan eerder gezien te worden als aanklagers. Zij klagen ons aan niet met woorden, ook niet met hun daden alleen. Het is voor alles hun ”zijn” dat de gereformeerde gezindte in gebreke stelt. Maar de betekenis van hun ”zijn” beperkt zich niet tot de laatstgenoemde gezindte; ze strekt zich vanzelfsprekend uit tot alle burgers - van christen tot communist, van arbeider en allochtoon tot liberaal.
De auteur is godsdienstwetenschapper, publicist en oud-leerling van het Wartburg College.