Hulpboycot aan Palestijnse leiders is terecht
Het kwartet voor het Midden-Oosten moet de hulpboycot aan de Palestijnen opheffen, stelde Jeremy Hobbs maandag op deze pagina. Prof. dr. mr. T. Blokland is het niet met hem eens.
Het artikel van Jeremy Hobbs over de Palestijnse problematiek, maandag op deze pagina, gaat voorbij aan enkele essentiële zaken. Dat de leefomstandigheden van velen in de Palestijnse gebieden triest zijn, weerspreek ik niet en zie ik met veel verdriet aan. De oorzaak van dat alles, en daarmee de verantwoordelijkheid, en ook de sleutel om het radicaal anders te gaan doen, ligt echter bij de leiders van de PLO, Hamas, Fatah en Hezbollah.Die doen meerdere dingen die uitermate verkeerd zijn en een desastreuze uitwerking hebben: Gelden -het gaat om vele miljoenen, afkomstig van met name de VN en de EU- zijn bij hen blijven steken, in eigen zakken gegaan, en zijn niet aangewend ten behoeve van de burgers. Gelden zijn wel mede aangewend om wapens en bommen te kopen en te laten maken. Wordt er een financieel beroep gedaan op de Arabische (olie)broeders om hen te ondersteunen? Zo ja, waar worden die middelen dan ontvangen en waaraan besteed? Genoemde leiders weigeren de staat Israël te erkennen en ze weigeren er vrede mee te sluiten. Ze willen doorgaan met de eliminatie van de staat Israël, en de legitimatie van de door hen beoogde voortgaande strijd tegen Israël ligt erin dat ze Israël niet erkennen. Daarbij weten ze de burgers op te zwepen en zodoende hun verantwoordelijkheid nota bene te veranderen in schuld van Israël.
Misleiders
Het is te hopen dat de burgers daar gaan inzien dat hun leiders misleiders zijn, van wie geen enkel heil maar alleen onheil is te verwachten. Hopelijk zorgen ze ervoor dat de leiders zo spoedig mogelijk opstappen en sluiten ze vrede met Israël onder erkenning van de staat Israël.
Laten we wel zijn: die leiders kunnen ten behoeve van de burgers veel geld krijgen van en via het kwartet voor het Midden-Oosten, op de voorwaarde -een heel redelijke en juiste voorwaarde- dat er erkenning is van de staat Israël en vrede, wat inhoudt een einde aan aanslagen en oorlog tegen Israël. Maar zelfs dat weigeren die leiders. Liever laten ze hun burgers nog dieper de ellende ingaan dan dat ze Israël erkennen en vrede met het land sluiten.
Daar moet geen millimeter aan toegegeven worden. En daarom gaat er terecht geen geld naar die leiders, niet van het kwartet, en uiteraard nog minder van Israël. Want met dergelijke gelden gaan die leiders door met en wordt steun gegeven aan hun onjuiste politiek.
Indien de huidige, zeer te betreuren financiële ellende en armoede voor de burgers in de Palestijnse gebieden de katalysator zou zijn om die burgers de ogen te openen, zodat ze een einde maken aan de ’regering’ van hun leiders en daarmee aan wat die aan hun burgers hebben gebracht en weten te bieden -te weten: voor de Arabische burgers niets anders dan een uitzichtloze, wanhopige, brodeloze situatie van bittere armoede en geen enkele perspectief, en voor de Joodse burgers veel dood en verderf en daarnaast evenzoveel armoede-, dan zou al dat verschrikkelijke nog ergens goed voor zijn.
Broodnodige hulp
Het is heel goed dat er buiten die leiders om materiële hulp wordt geboden aan de burgers aldaar, via het TIM (Tijdelijk Internationaal Mechanisme), dat juist gesticht is door het kwartet, dat bestaat uit niet minder dan de Verenigde Staten, de EU, de VN en Rusland samen. Het brengt de broodnodige hulp, het doet zien dat het kwartet de burgers niet in de steek laat, en het laat de Arabische burgers zien dat van de PLO, Hamas, Fatah en Hezbollah noch voor henzelf noch in de wereld en de wereldpolitiek ook maar iets te verwachten is.
Daarnaast kan er niet genoeg druk worden uitgeoefend op de leiders van PLO, Hamas, Fatah, en Hezbollah, en hun organisaties, om hen te brengen tot erkenning van Israël en vrede met Israël, of om op te stappen. Nu, bijna zestig jaar na de heroprichting en het bestaan sindsdien van de staat Israël, wordt het meer dan tijd dat zij en eenieder de realiteit daarvan aanvaarden en erkennen en eerbiedigen.
De auteur was hoogleraar aan de juridische faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen.