Opinie

Definitie ”hulp bij zelfdoding” onduidelijk

De rechterlijke macht in Nederland lijkt zich te bewegen van de traditionele opvatting over menselijke waardigheid naar een opvatting die uitgaat van het primaat van het zelfbeschikkingsrecht, signaleert prof. dr. H. Jochemsen.

1 March 2007 07:58Gewijzigd op 14 November 2020 04:33
„Ik meen dat de striktere interpretatie van hulp bij zelfdoding gezien moet worden in het licht van de strijd tussen twee rechtsopvattingen.” Foto ANP
„Ik meen dat de striktere interpretatie van hulp bij zelfdoding gezien moet worden in het licht van de strijd tussen twee rechtsopvattingen.” Foto ANP

Rond de totstandkoming van het nieuwe kabinet is veel te doen geweest over medisch-ethische kwesties. Velen zagen met spanning uit naar de coalitieverklaring. Wordt er getornd aan ’verworvenheden’ van de (post)moderne samenleving zoals de legale toepassing van abortus en euthanasie? Of, van de andere kant bekeken, zal via een bepaalde uitvoering van die wetten op z’n minst getracht worden de praktijk van abortus en euthanasie te verbeteren?Het laatste blijkt het geval, zonder dat het eerste echt aan de orde is. In de coalitieverklaring schrijven de partijen die in het kabinet zitten dat ze ten aanzien van levensbeëindigend handelen geen „nieuwe experimenten” zullen toestaan. Daarbij wordt dan kort de ”pil van Drion” genoemd. Het lijkt erop dat de eerste testcase voor dit beleid zich al aandient. Ik doel op de uitspraak gedaan op 22 januari door de rechtbank in Amsterdam inzake Ton V., die werd verdacht van hulp bij zelfdoding (LJN: AZ6713, rechtbank Amsterdam). Waar gaat het om? Ik geef kort de feiten zonder in details te treden.

Het gaat om een vrouw die zich in juni 2004 het leven benam door het innemen van een overdosis van diverse soorten pillen. Ze had vooraf contacten gehad met de verdachte V. in deze zaak, die zich presenteerde als „suïcidecounselor in samenwerking met de stichting de Einder”, een organisatie die mensen wil helpen bij zelfdoding. V. had haar van advies gediend. De vraag is nu of dat als hulp bij zelfdoding volgens de wet aangemerkt moest worden. Immers, (een poging tot) zelfdoding is in de strafwet niet strafbaar gesteld, maar hulp bij zelfdoding wel (art. 294).

Instructie
In zijn overwegingen gaat de rechtbank in op de vraag hoe het begrip ”hulp” gezien moet worden. Samenvattend komt het hierop neer dat de rechtbank op basis van een uitspraak van toenmalig minister Korthals van Justitie bij de wijziging van onder andere artikel 294 (in 1999), kiest voor een invulling van ”strafbare hulpverlening”, die inhoudt dat instructies worden verstrekt omtrent de te plegen zelfdoding op een wijze waarin degene die de instructie verstrekt „als het ware de regie in handen neemt.” Hierbij wordt verwezen naar eerdere uitspraken van het gerechtshof te Leeuwarden en van de Hoge Raad. Maar als men die citaten in het arrest leest, wordt daarin niet gesproken over „de regie in handen nemen”, zoals Korthals stelde. Men spreekt over instructie die is „gericht op een concrete handeling of vaardigheid.” Toch kiest de rechtbank in Amsterdam in zijn interpretatie van wat onder strafbare hulpverlening moet worden verstaan voor toevoeging van de zinsnede ”in regie nemen”.

Naar mijn inzicht is dat niet voor de hand liggend, temeer daar men met de Hoge Raad zegt dat bij de interpretatie van een begrip als instructie aansluiting gezocht moet worden bij het gewone spraakgebruik. Welnu, in het gewone spraakgebruik bevat het woord instructie gewoonlijk niet de notie dat degene die instrueert de regie over het handelen overneemt van degene die instructie ontvangt. Kramers Woordenboek bevestigt deze opvatting. Het spreekt over onderwijs, onderricht en aanwijzing.

Toch heeft de rechtbank gekozen voor een invulling van wat strafbare hulp is bij een geval van zelfdoding die is gebaseerd op een uitspraak van een liberale minister bij de totstandkoming van dit wetsartikel. En deze keuze leidt tot vrijspraak van de verdachte, want dat deze bij de uitvoering de regie als het ware had overgenomen, bleek niet uit de reconstructie van de gebeurtenissen. Verdachte had gedurende diverse telefoongesprekken, die ongeveer negen maanden eerder waren begonnen, alleen informatie verstrekt en had de desbetreffende vrouw ondersteund in haar voornemen tot zelfdoding. De vrouw had de geneesmiddelen zelf opgespaard en ingenomen, hetgeen tot haar dood leidde. Duidelijk is dat V. in dit geval geen erg actieve, maar wel een duidelijke informatieve rol bij de zelfdoding heeft gespeeld.

Menselijke waardigheid
Als hulp wordt opgevat als instructie in de zin van aanwijzing voor het handelen, zou V. inderdaad hulp bij zelfdoding hebben verleend. Maar door de striktere interpretatie van de rechtbank was dat niet het geval. Wat hiervan te denken? Ter beantwoording van deze vraag ga ik eerst kort in op het bredere kader van de beoordeling van hulp bij zelfdoding.

In internationale rechtsverdragen, waarin de menselijke waardigheid als grondwaarde geldt, wordt deze waarde vanouds direct verbonden met het menselijke bestaan zelf. Dit betekent dat het leven van alle mensen, ongeacht hun toestand, deze menselijke waardigheid toekomt. Van die menselijke waardigheid kan men geen afstand doen, evenmin als men van het mens-zijn zelf afstand kan doen. Daarom ook dient de overheid het leven van alle mensen te beschermen en kan deze verantwoordelijkheid aan geen andere instantie -bijvoorbeeld aan artsen of commissies- overgedragen worden.

Dit is de klassieke Europese rechtsopvatting. Maar juist op dit punt woedt in onze cultuur een strijd. Er zijn nu rechtsgeleerden, niet het minst in Nederland, die menen dat van het recht op (bescherming van het) leven afstand gedaan kan worden. In feite stellen die het zelfbeschikkingsrecht boven de menselijke waardigheid, of zien dat als een uitdrukking van die waardigheid. Als in deze visie iemand vindt dat zijn leven mensonwaardig is geworden en hij wil er een eind aan laten maken, moet de overheid dat, wettelijk geregeld, toestaan.

In de kwestie van hulp bij zelfdoding speelt deze problematiek op het scherp van de snede. In veel Europese landen is zelfdoding niet strafbaar gesteld. Dit heeft vooral een praktische reden. Als een poging tot zelfdoding slaagt, heeft strafbaarstelling geen zin, en als ze niet slaagt -en dat is meestal het geval- maakt strafbaarstelling het voor de betrokkenen alleen nog maar moeilijker. Die persoon heeft hulp nodig, geen straf.

Spannender wordt het als het gaat om hulp bij zelfdoding. Dit is in een aantal landen ook niet strafbaar. Met name in Zwitserland heeft dit geleid tot een gevestigde praktijk van hulp bij zelfdoding van mensen die hun leven willen beëindigen. Een soort alternatief voor euthanasie, maar dan alleen voor mensen die nog zelf de dodelijke middelen kunnen innemen. Ook in Duitsland is hulp bij zelfdoding niet verboden. Wel heeft daar de artsenorganisatie hulp bij zelfdoding door artsen tuchtrechtelijk afgewezen. Artsen die hulp bij zelfdoding verlenen, worden dus door hun beroepsgroep veroordeeld. Maar in Duitsland is ook het bevorderen van zelfdoding wel verboden. En ieder zal begrijpen dat in de praktijk de grens tussen hulp en bevorderen heel dun is.

Strijd
In Nederland is, zoals we al stelden, zelfdoding niet verboden, maar hulp bij zelfdoding wel (art. 294). Maar dan is natuurlijk de vraag: wat is hulp bij zelfdoding?

Tegen deze achtergrond komt de vraag op of bovengenoemde uitspraak van de rechtbank in Amsterdam niet gezien moet worden als een uitdrukking van een verschuiving op ideologische gronden. Door het begrip ”hulp bij zelfdoding” strikter en actiever te definiëren, komt er meer ruimte voor niet-actieve vormen van dergelijke hulp. Zo lijkt de rechterlijke macht in Nederland zich te bewegen van de traditionele opvatting over menselijke waardigheid naar een opvatting die uitgaat van het primaat van het zelfbeschikkingsrecht.

Ik meen dan ook dat die striktere interpretatie van hulp bij zelfdoding, die dus ruimere straffeloze mogelijkheden biedt voor dergelijke hulp, gezien moet worden in het licht van deze strijd tussen twee rechtsopvattingen. Tussen enerzijds de opvatting dat menselijke waardigheid, en daarmee de rechtsbescherming van het leven, onlosmakelijk is verbonden met het mens-zijn als zodanig, en anderzijds de opvatting dat het zelfbeschikkingsrecht meebrengt dat de bescherming van het leven van het individu dat zijn leven wil (laten) beëindigen, opgeschort kan worden. Naar mijn overtuiging is de eerste opvatting in overeenstemming met de joods-christelijke en klassiek-humanistische tradities, en wijkt de tweede daarvan dus af.

Is deze verschuiving nu een ”experiment” in de zin van de coalitieverklaring? Zo niet, wat betekent dat voorgenomen beleid dan wel? En zo ja, hoe reageert dit kabinet op deze verschuiving? Wat doet het OM? In elk geval zal afwijzing van (hulp bij) zelfdoding gepaard moeten gaan met een goed preventiebeleid voor suïcide en daadwerkelijke hulp voor mensen in nood.

De auteur is directeur van het Prof. dr. G. A. Lindeboom Instituut.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer