Internet en recht
„Ken jij Jolanda? Die gaat vanavond zelfmoord plegen!” Dit msn-bericht was voor een leerkracht uit Enschede reden in te grijpen en met jongeren in gesprek te gaan die elkaar via chatboxen aanspoorden tot zelfmoord.
Deze leerkracht handelde. Dat is een uitzondering, volgens prof. C. Prins in het Nederlands Juristenblad van 9 februari. „Geef de bezoekers van websites de kost die zich geconfronteerd zien met bedenkelijke ontwikkelingen en zich digitaal afwenden.” Online belagen, pesten, aanmoedigen van anorexia als levenstijl - het komt allemaal voor. Het hof Arnhem veroordeelde in november een vrouw die om een meningsverschil de persoonlijke gegevens van een ander op een pornosite plaatste, hetgeen leidde tot ongewenst mannenbezoek aan het ouderlijk huis. De berichten over zelfmoord onder jongeren vanwege hun digitale bejegening zijn legio.De auteur gaat in haar artikel ”Nalaten in Cyberspace” na of er juridische gronden zijn om personen die kennisnemen van een levensbedreigende situatie, te verplichten daar iets mee te doen. Wanneer zetten we in de digitale wereld de stap van een morele verplichting naar een juridische? In de wet bestaan reeds mogelijkheden bepaalde passiviteitsvormen aan te pakken, indien gezegd kan worden dat de maatschappelijke normen tot ingrijpen dwingen. Zo is het strafbaar om hulpbehoevenden achter te laten zonder hulp te bieden.
Prins wijst op de verschillen tussen de effecten van fysieke en digitale belaging. De ellende beperkt zich bij digitale vormen namelijk niet tot de publieke ruimte, maar dringt de geborgenheid van de huiskamer binnen.
De auteur wijst er echter ook op dat internet kenmerken heeft waardoor je je kunt afvragen of in juridische zin van mensen wel mag worden verlangd wat zij feitelijk (vanwege afstand) moeilijk kunnen.
De conclusie is dan ook dat een eventuele verdergaande verplichting dan een louter morele met name aan de orde is voor internetbezoekers die het slachtoffer kennen (zoals de leraar hierboven). Die bepaalde hoedanigheid brengt dan tevens een speciale zorgplicht mee en daardoor weer sneller aanname van aansprakelijkheid. Hoe dan ook is een debat over de morele en juridische verantwoordelijkheid van de internetbezoeker hoognodig.
Dit artikel toont dat het recht immer zoekt actueel te blijven. De wet kent echter ook voorschriften voor achterhaalde situaties. Zo besloot de minister vorig jaar het verbod op duelleren maar uit het wetboek te halen. Tot grote spijt van officier van justitie L. Geuns, die in het NJB van 2 februari stelt dat dit een misser is.
De minister meent dat ”tweegevechten” ook wel bestreden zouden kunnen worden door het verbod op mishandeling, moord en doodslag. Dat is de officier niet met hem eens. Stel dat twee mannen een duel ingaan op leven en dood. (Altijd mannen, denkt de auteur. „Mannen duelleren wel om een vrouw, maar vrouwen zelf niet.”) Welnu, de mannen duelleren en de een doodt de ander. De uitkomst stond van tevoren niet vast en het was ook niet de opzet om de ander om te brengen. Men sprak gewoon af te duelleren om de vrouw.
De auteur noemt de uitkomst „makkelijk”: de overleden verliezer kan niet worden aangeklaagd. De winnaar kan echter evenmin worden vervolgd (is de angst van de aanklager), want deze zal zich altijd kunnen beroepen op noodweer (zelfverdediging). Als hij de ander namelijk niet had gedood, was hij zelf omgekomen: hij moest zich noodzakelijk verdedigen tegen de aanranding van zijn lijf. Hij zal dus vrijuit gaan.
De auteur wil maar duidelijk hebben dat een mogelijk toekomstig geval, hoe zeldzaam ook, niet tot verrassingen kan leiden, gelet op zijn waarschuwing. De oude wetgever had het niet voor niets in de wet opgenomen.
Eigenlijk mist de auteur alles „wat ooit in de wet stond en eruit gehaald werd: want niets is zonder reden ooit in een wet gekomen.”
Het Advocatenblad van 2 februari gaat in op het feit dat Nederland een nieuwe Pensioenwet kent vanaf 1 januari, wat iedereen dankzij de legio aanbiedingen van vrijblijvend advies al weet. Mr. H. van den Hurk constateert dat er „meestal” sprake is van een verbetering van het stelsel. De belangrijkste thema’s van de PW zijn informatieverstrekking, duidelijkheid en communicatie. Inderdaad schort het in de praktijk met name hieraan.
De uitwerking is als volgt: Werkgevers dienen werknemers binnen een maand te informeren over hun pensioenaanbod. Hij moet aangeven hoelang dit aanbod geldt en wie het pensioen uitvoert. Overigens geldt geen pensioenplicht: geen pensioen aanbieden is ook mogelijk.
De auteur onderscheidt drie soorten overeenkomsten, maar elk ervan moet voldoen aan een aantal verplichte elementen, die erop neerkomen dat de werknemer goed weet waar hij aan toe is en wat er in de toekomst kan veranderen. Vervolgens moet de uitvoerder de werknemer rechtstreeks informeren in „heldere en begrijpelijke taal.” Deze ”startbrief” moet een aantal verplichte informatiepunten bevatten. De werkgever moet over iedere wijziging communiceren en de uitvoerder verschaft jaarlijks een overzicht. Kortom, de wet zal „de rechtszekerheid en het pensioenbewustzijn van werknemers ten goede komen.”
Mr. A. Klaassen is advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten
Reageren? focus@refdag.nl.