Cultuur & boeken

Stijlvol, maar net even anders

Vijftien dagen lang werd ze samen met zo’n vijftig andere reizigers in de trein bij De Punt gegijzeld door zwaarbewapende Molukkers. Na haar vrijlating, in mei dertig jaar geleden, besloot ze de politiek in te gaan. Annie Brouwer-Korf, burgemeester van Utrecht, maakt zich sterk voor een samenleving waarin mensen elkaar de ruimte geven en zich tegelijk ook aan elkaar verbonden weten. Is haar kijk op het bestaan veranderd nadat ze ruim tien jaar geleden met borstkanker werd geconfronteerd en nadat ze een jaar geleden op het randje van de dood zweefde als gevolg van een legionellabesmetting? „Niet alles in het leven is leuk, maar er is ook heel veel wél leuk.”

Ben Tramper
9 February 2007 09:31Gewijzigd op 14 November 2020 04:30
Annie Brouwer Korf: „Je wordt met borstkanker indringend bepaald bij de sterfelijkheid van de mens. Die kanker gaat je niet in de koude kleren zitten. Later kwam de legionellabesmetting, voor mij echt een kwestie van leven en dood. Heel eng.” Foto RD, Hen
Annie Brouwer Korf: „Je wordt met borstkanker indringend bepaald bij de sterfelijkheid van de mens. Die kanker gaat je niet in de koude kleren zitten. Later kwam de legionellabesmetting, voor mij echt een kwestie van leven en dood. Heel eng.” Foto RD, Hen

Mensen om haar heen zeggen dat ze altijd goed en stijlvol gekleed gaat. Min of meer klassiek, met gevoel voor artistiek. Burgemeester Annie Brouwer-Korf (60) doet het bewust. Uit respect voor het ambt en voor degenen die ze in haar werk ontmoet.Houdt u niet van casual?
„Heel erg casual gekleed ga ik nooit. Dat past niet bij mijn stijl. Maar ik ben ook niet iemand van een traditioneel mantelpakje en een parelketting. Een tijdlang kocht ik kleding van Eiske Henneman, die vorig jaar is overleden. Zij maakte ontwerpen voor de zelfbewuste vrouw die er verzorgd wilde uitzien, maar net even anders. Bij mijn kledingkeuze houd ik enerzijds altijd rekening met wat mensen van een burgemeester verwachten en kies ik anderzijds dat waarin ik mezelf prettig voel. Het is een combinatie.”

U draagt er opvallende sieraden bij.
Ze lacht. Legt haar hand op de tafel van haar riante werkkamer en toont een ring met een grote, glanzende steen. „Ik ben een verzamelaar van moderne sieraden. Mijn grootvader deed mijn moeder en haar zus bij bijzondere gelegenheden altijd een sieraad cadeau. Ik denk dat het daarmee verband houdt. Het is overigens niet zo dat ik tien dingen tegelijk om heb. Een bijzondere armband en een bijzondere ring, daar houd ik van.”

Klopt het dat u, zoals iemand zei, een gevoelsmens bent?
„Ik ben zeker iemand voor wie emotie belangrijk is. Als ik mensen ontmoet ben ik benieuwd wie ik voor me heb en hoe het met hem of haar gaat. Zou ik een puur rationeel bestuurder zijn, dan had ik directeur moeten worden. In de politiek moet je soms dingen doen die onlogisch zijn. Dan ga je af op je intuïtie en zeg je: Verklaren kan ik het niet helemaal, maar toch ben ik van mening dat dit of dat moet gebeuren.”

Vaak wordt emotie uitgelegd als zwakte.
„Het ene uiterste is dat mensen nul komma nul mimiek hebben. Dat vind ik onprettig. Het andere uiterste is dat politici overemotioneel zijn. Dat kan ook niet. Ik weet van mezelf dat ik gevoelig ben. Ik houd van warmte. Maar ik ben ook stressbestendig. Ik laat me de kop niet gek maken, zoals ze in het noorden zeggen. Wat niet wil zeggen dat de gebeurtenissen mij niet raken.”

U kunt zich ijskoud voordoen, terwijl u van binnen kookt van woede?
„Als het nodig is: ja.”

Daarvoor moet een mens zichzelf goed in de hand hebben.
Met een opgewekte lach: „Maar ik heb mijzelf ook goed in de hand.”

Wat is ervoor nodig, denkt u?
„Wat zal ik zeggen? Nu ja, je wordt sowieso gevormd door de opvoeding en het milieu waarin je bent opgegroeid. En in ieders leven spelen allerlei bijzondere gebeurtenissen een sturende rol. Het leven is geen invuloefening, de manier waarop het verloopt hangt van veel toevalligheden af.”

„Tot mijn twintigste heb ik thuis, in Groningen, gewoond. Op zich niets bijzonders. Wat wel bijzonder was -tenminste, dat denk ik wel eens als ik anderen hoor spreken-, was dat het er bij ons thuis heerlijk aan toe ging. Zeker, we voerden soms felle discussies, we waren het lang niet altijd met elkaar eens. Maar de sfeer was goed, gewoon leuk.

Mijn ouders waren ruimdenkend. Er mocht veel, maar ze gaven wel een aantal basisregels mee. Mensen zijn gelijkwaardig. We behandelen elkaar met respect. We zijn solidair. En ook hielden ze mij voor dat we niet alleen in het leven waren om geld te verdienen. Natuurlijk, je moest wel wat verdienen, maar het ging er toch vooral om dat je iets voor anderen zou betekenen.”

Als u spreekt over „bijzondere gebeurtenissen” in het leven denken mensen bij u ook aan de treinkaping in 1977. Komt die ervaring in uw herinnering soms nog in alle hevigheid terug?
„Nee, dat verhaal is voor mij echt afgerond. Is het dertig jaar geleden? Dat had ik me niet gerealiseerd. Als ik terugzie, zie ik vooral dat het een rol heeft gespeeld bij mijn keuze voor de politiek. Ik was juriste in het Academisch Ziekenhuis in Groningen, had leuk werk en was hard op weg carrière te maken. Maar na m’n vrijlating dacht ik: het roer moet om, ik ga iets anders doen, iets waarin ik meer maatschappelijk actief ben.”

De trein waarin u op maandagochtend 23 mei 1977 zat, was onderweg van Zwolle naar Groningen. Wist u, toen hij bij De Punt stopte, meteen wat er aan de hand was?
„Op het moment dat ik de kapers in de deuropening van de coupé zag verschijnen, dacht ik: O, help, dit is mis. Dat kwam doordat anderhalf jaar eerder een trein in Wijster was gekaapt. Daar zat een journalist van het Nieuwsblad van het Noorden in. Zijn verhalen verschenen later in de krant.

Ik zie de kapers nog zo voor me: ze droegen pilotenbrillen en waren zwaarbewapend. De vrouw naast me begon te huilen. Zij mocht eruit. Ik bleef kalm en rustig. Ik mocht er niet uit. Met alle gevolgen van dien. Met een groep van zo’n vijftig passagiers bleef ik over. We werden in één coupé verzameld.”

Bang geweest?
„Angst voor de kapers was er niet, wel speelde voor mij nadrukkelijk de vraag of ik het zou overleven. Kom ik er levend uit en op welke manier? Toen heb ik me ook voorgenomen: als ik eruit kom, ga ik m’n leven anders inrichten. Vooral toen we hoorden dat ook de school in Smilde was bezet, dachten wij: We kunnen het wel schudden, wij volwassenen zijn natuurlijk minder belangrijk dan de kinderen. Als er slachtoffers moeten vallen, zijn wij het.”

Hoe herinnert u zich de stemming in de trein?
„We beleefden geweldige ups en downs. Alleen al de hygiëne was verschrikkelijk. Op een gegeven moment hebben we de kapers gevraagd of de trein niet kon worden verplaatst. De stank op de toiletten was niet te harden. Maar er werd ook wel gelachen. We kregen zelfs een keer een Molukse maaltijd geserveerd. Met kaarsjes en al.”

Op 6 juni, enkele dagen voordat de regering besloot de kapers met geweld te overmeesteren, mocht u met een andere vrouw de trein uit vanwege uw zwangerschap.
„We moesten laarzen aan en een plastic jas. We sprongen op het grint en liepen langs de rails weg, in de richting van een boerderij. Daar stond een ambulance voor ons klaar. Wat ik echt onzinnig vond en waarover ik me later nog wel eens opgewonden heb, was dat het rampenteam had bedacht dat we eerst schone kleren aan moesten voordat we onze dierbaren in de armen mochten sluiten. Bij aankomst in Groningen zag ik daarom alleen maar hulpverleners en collega’s van het ziekenhuis. „Waar is Hans, m’n man?” vroeg ik.”

Bij de bevrijdingsactie kwamen twee mensen om, sommige overlevenden liepen ernstige trauma’s op. Heeft bij u ooit de vraag naar vergeving gespeeld?
„De actie van de kapers heb ik altijd als een vorm van terrorisme gezien. Zij hielden ons ten onrechte vast, we konden er niet uit. Later kreeg ik wel oog voor hun ongenoegen en hun frustraties. Als wethouder in Nijmegen heb ik regelmatig met mensen uit de Molukken overleg gevoerd. Ik heb me toen echt voor hen ingezet. Zij hadden scholing en werk nodig.”

Dertien jaar geleden werd u geconfronteerd met borstkanker, vorig jaar zweefde u op het randje van de dood toen u werd getroffen door besmetting met een legionellabacterie. Hebben die persoonlijke crises uw kijk op het leven veranderd?
„Misschien dat ik iets beschouwender ben geworden. Zeker in de periode van de borstkanker vroeg ik me af: Hoe moet ik verder? Pak ik m’n werk weer op of neem ik een rustpauze? Na de kaping koos ik voor het laatste, maar dat was een vergissing. Ik moet gewoon iets om handen hebben. Toen ik borstkanker kreeg, ben ik daarom zo snel mogelijk weer aan de slag gegaan.”

„Wat mij heeft gefascineerd, was de overeenkomst in de data van de kaping en mijn verblijf in het ziekenhuis. Ik ging op 23 mei 1977 de trein in en kwam er op 6 juni weer uit. Toen bij mij borstkanker werd geconstateerd, werd ik de 23e mei in het ziekenhuis opgenomen en de 6e juni ontslagen. „Hoe kan dit?” vroeg ik me af.”

Heeft u voor zichzelf een antwoord?
„Ik heb geen idee. Ik vind het bijzonder. Maar ik heb het eigenlijk ook wel vervelend gevonden. Een andere datum die voor mij betekenis heeft en die ik ook wel grappig vind, is 25 december. In het jaar van de kaping werd onze dochter geboren. Op Eerste Kerstdag. Ik weet nog dat mijn man zei: „Er is toch meer tussen hemel en aarde dan jij altijd beweert.””

Heeft hij gelijk?
„Mijn man is kerkelijk opgevoed, zelf kom ik niet uit die wereld. Zeker, je wordt met borstkanker indringend bepaald bij de sterfelijkheid van de mens. Die kanker gaat je niet in de koude kleren zitten. Later kwam de legionellabesmetting, voor mij echt een kwestie van leven en dood. Heel eng.”

In de media deed zelfs even het bericht de ronde dat u overleden was.
„Dat heb ik zelf pas achteraf gehoord. Ik was die dag niet bij kennis, ik lag op de intensive care. Zo’n bericht was vervelend, maar viel in het niet bij alle meeleven dat ik van de Utrechters heb gekregen. Erg fijn, erg warm.”

Houdt de vraag naar de zin van het leven u nadien meer bezig?
„Niet meer dan anders. De vraag zelf is niet eenvoudig. Persoonlijk vind ik het van belang of je ook iets voor anderen betekent. Destijds heb ik bewust gekozen voor de politieke wereld. Dat is geen simpele wereld, maar wel één waarin je gestalte kunt geven aan je drijfveren en je idealen. Tegelijk zeg ik wel eens tegen mezelf: Geniet ook maar een beetje van het leven; niet alles is leuk, maar er is ook heel veel wat wél leuk is.”

U bent sinds 1999 burgemeester van Utrecht. Hoe zwaar is het om leiding te geven aan de vierde stad van Nederland?
„Ik heb er een levensvullende taak aan, zonder meer. Hoeveel uren ik maak? Dat reken ik nooit uit. Ik werk zes dagen per week, ben gemiddeld vier avonden in touw en als er een voetbalrisicowedstrijd is ook op zondag. Het werk vraagt veel discipline. Maar er staat erg veel tegenover. Ik ben graag onder de mensen, leef graag mee met hun wel en wee.”

„Als ik op Hoog Catharijne loop en constateer dat de veiligheid in het winkelgebied is toegenomen, dat de criminaliteit daalt en dat de verslaafden een menswaardiger hebben bestaan gekregen, dan denk ik: we hebben er veel energie ingestoken, maar we krijgen er ook veel energie voor terug.”

U leidt een college waaraan behalve CDA, PvdA en GroenLinks ook ChristenUnie deelneemt. Die partij staat op het punt het kabinet in te stappen. Wat zijn uw ervaringen?
„Namens de ChristenUnie werden de collegeonderhandelingen hier geleid door Mirjam Bikker, een vrouw van 23 jaar. Zij heeft knap werk geleverd. Met elkaar vormen we een club mensen met verschillende karakters. Dat geeft ook meteen charme aan het college. Wat mij aanspreekt, is het evenwicht tussen de vier partijen.”

Wat vindt u van de landelijke coalitievorming?
„Wat mij betreft was GroenLinks ook in Den Haag aan tafel geschoven. Een coalitie zonder GroenLinks is voor de PvdA risicovoller, omdat de partij op sommige punten nu wat meer in een isolement staat. Daarbij denk ik aan zaken als euthanasie, homohuwelijk en abortus. De PvdA kan er absoluut niet mee thuiskomen als aan die zaken ook maar iets wordt gemorreld.

Er zijn tegelijk veel overeenkomsten tussen PvdA en ChristenUnie. Denk aan de hypotheekrenteaftrek en het sociale beleid. Wat wij solidariteit noemen, heet bij de ChristenUnie naastenliefde. De achterliggende redenering is anders, maar de uitkomst hetzelfde: gaan voor de onderkant, solidair zijn.”

Hoe denkt u over de rol van religie in de samenleving?
„In Utrecht heb ik enkele keren heel bewust samenwerking met kerk en moskee gezocht. Dat was rondom een debat over de minima. Ook bij de herinrichting van Hoog Catharijne hebben we goede afspraken met een organisatie als het Leger des Heils kunnen maken. Na de aanslagen op de Twin Towers heb ik meteen de Raad van Kerken opgebeld en gevraagd: Wat staat ons te doen? Er is toen op allerlei niveaus een goede dialoog gevoerd. Mede daardoor is in Utrecht naar mijn mening weinig maatschappelijke onrust ontstaan.”

Vindt u dat kerken een bijdrage kunnen leveren aan het doorbreken van de mentaliteit van alles-moet-kunnen en ieder-voor-zich?
„Voor wat betreft dat laatste: laten we niet de romantische gedachte koesteren dat onfatsoen alleen van vandaag is. Wellicht herinnert u zich de Oosterparkrellen van 1997 in Groningen. Dat leidde tot het aftreden van burgemeester Ouwerkerk, de hoofdofficier en de politiechef. Mijn moeder belde mij op en sprak toen de wijze woorden: „Er is al die jaren niks veranderd in het Oosterpark.” Mijn moeder was vroeger al bang dat mijn vader iets zou overkomen. In die tijd speelde er ook van alles. Criminaliteit is in Nederland qua omvang niet toegenomen, wel qua intensiteit. Vergeet niet dat we met veel meer mensen op een vierkante kilometer zijn gaan wonen.”

U klinkt optimistisch.
„Is optimisme hetzelfde als naïviteit? Nee. Ik zie zo veel mensen die activiteiten opzetten, hun nek uitsteken voor anderen, dingen ondernemen voor de buurt en tijd en energie steken in cultuur, dat ik niet pessimistisch kan worden. Dat heeft niets te maken met het feit dat ik de problemen niet wil zien, want ik zie ze. Maar ik wil niet alleen focussen op het negatieve. Er gaat ook heel veel wel goed. En wat goed gaat, moet je ondersteunen. Zeker als burgemeester.”

Levensloop Annie Brouwer-Korf

Mr. Annie H. Brouwer-Korf werd geboren op 19 juli 1946 in Groningen. Ze groeide op in een socialistisch milieu. Haar vader was hoofd van een openbare basisschool.

Na haar studie Nederlands recht werd Brouwer juridisch medewerker van het Academisch Ziekenhuis Groningen. In 1977 werd ze, samen met een groep van vijftig anderen, in een trein bij De Punt, tussen Groningen en Assen, gegijzeld. De kapingsactie was voor haar aanleiding zich in de politiek te begeven.

Brouwer-Korf was enkele jaren raadslid voor de PvdA in Nijmegen. In 1982 werd ze er wethouder. Zeven jaar later werd ze burgemeester van achtereenvolgens Zutphen (1989 tot 1994) en Amersfoort (1994-1999). Sinds 1999 draagt ze de Utrechtse ambtsketen.

Mevrouw Brouwer-Korf is getrouwd en heeft twee kinderen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer