Haatspraak staat al in de wet
De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft zich uitgesproken tegen elke ontkenning van de Holocaust. Prof. mr. E. C. M. Jurgens vindt de ontkenning moreel verwerpelijk, maar ziet geen noodzaak voor nieuwe strafbepalingen.
We moeten af van het woord Holocaust. We hebben deze term, om de massamoord op Europese joden door de nazi’s in de jaren 1933-1945 te omschrijven, klakkeloos overgenomen van de Engelsen, die het eerder gebruikten voor een algehele vernietiging door brand, ook wel van mensen. Dat betekent het woord dan ook in het klassieke Grieks: algehele verbranding. Het pijnlijke is dat in de Septuagint (de Griekse vertaling van het Oude Testament uit de derde eeuw voor Christus) het woord gebruikt wordt voor de brandoffers die vanaf Noach (Genesis 8:20) werden gebracht ter ere van JHWH. Gebruik van dit woord, dat een heilig offer aanduidt, om die gruwelijke moord op de Joden te omschrijven is hoogst ongepast. Als alternatief zou de Joodse term daarvoor, ”Shoah” (dat is ”de vernietiging”) ingang moeten vinden in ons taalgebied.Telkens opnieuw wordt in de westerse wereld geprobeerd het verkondigen van een mening strafbaar te stellen. Te weten, de mening dat de Shoah niet zou hebben plaatsgevonden, of niet in deze omvang. Onlangs nog nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie aan waarin de ontkenning van de Shoah wordt veroordeeld (RD 27 januari).
Ontkennen dat een historische gebeurtenis heeft plaatsgevonden als de bewijzen daarvoor onweerlegbaar zijn, getuigt niet van een hoge graad van kennis en intelligentie. Vast staat immers dat er 6 miljoen Joden in de door het zogeheten Derde Rijk tussen 1938 en 1945 bezette delen van Europa leefden die na 1945 verdwenen bleken te zijn. Vast staat dat zeer veel van deze mensen uit alle hoeken van Europa zijn gedeporteerd naar kampen waar zij werden vermoord of omkwamen van ellende. Vele anderen werden vermoord bij het optrekken van de Duitse legers naar het oosten. Tegenover de nabestaanden van deze miljoenen is het gruwelijk om te ontkennen dat zij, en hoe zij, zijn omgekomen. Zij zijn er toch niet meer? Wijs me aan waar ze dan wel zijn gebleven!
Verzinsel
Toen ik twee jaar geleden in Sobibor was, op reis met het Auschwitz Comité, bleek een medepelgrim naar dit oord van verderf zijn hele familie, vele tientallen mensen, daar te hebben verloren. We noemden hun namen boven de as van de honderdduizenden die hier werden vermoord. Rabbijn Sonny Herman zong Psalm 91: „Wie onder de schutse van de Allerhoogste verblijft…” Het viel me niet mee deze tekst op die plek mee te bidden.
Verbieden dus van een ontkenning die aan de omgekomenen het laatste ontneemt dat zij nog hadden: de waarheid omtrent de manier waarop zij zijn omgekomen? Moreel gezien acht ik zo’n ontkenning uiterst verwerpelijk. Maar moeten we dat morele voorschrift ook omzetten in strafrecht? Daar gaat het om.
Voorop staat dan de vraag waarom iemand de mening heeft verkondigd dat de Shoah niet, of niet in die omvang, heeft plaatsgevonden. Is het omdat hij de bewijzen daarvoor onvoldoende acht, en wil hij dit nader op wetenschappelijk verantwoorde wijze onderzoeken, of daarover een debat uitlokken? Dat moet mogelijk blijven.
Gaat het om iemand die van huis uit, in zijn cultuur, steeds te verstaan heeft gekregen dat de Shoah een verzinsel is van de Israëliërs om hun aanwezigheid in Palestina te rechtvaardigen? Dit wordt in het hele Midden-Oosten, vooral in Iran, aan iedereen van overheidswege en in de vele moskeeën voorgehouden. Ook in Nederland zijn er immigranten die zo zijn geïndoctrineerd. Moeten mensen die uit domheid deze onzin geloven worden vervolgd? Nee, we moeten proberen hen van de ware feiten te overtuigen.
Haatspraak
Gaat het echter om iemand die welbewust de Shoah ontkent om Joden daarmee te kwetsen en tot haat tegen hen en Israëliërs op te zetten, dan valt zo’n Shoahontkenning onder een reeds lang bestaande strafbaarstelling, die van de artikelen 137c tot en met 137g van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat dan met name om „het aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen wegens hun ras of hun godsdienstige overtuiging…”
We hebben dus geen nieuwe strafbepalingen nodig tegen het als zodanig ontkennen van historische feiten, strafbepalingen die dan ook van toepassing zouden zijn op domoren, en op mensen die te goeder trouw een discussie willen aangaan over die feiten. Die VN-resolutie, die overigens niet meer is dan een aanbeveling aan de lidstaten, gaat langs ons heen.
De Turken willen de moord op honderdduizenden Armeense Turken in Turkije in de jaren 1918-1919 geen genocide noemen, omdat deze vreselijke en wel degelijk gebeurde feiten niet zouden zijn aangesticht of georganiseerd door de toenmalige Turkse overheid - dat is immers nodig om van volkerenmoord of genocide te kunnen spreken. Die discussie moet gevoerd kunnen worden zonder dat, zoals in Frankrijk het geval is, discussianten daarvoor bestraft kunnen worden. Maar haatspraak blijft altijd verwerpelijk - en strafbaar.
De auteur is lid van de Eerste Kamer (PvdA-fractie) en is emeritus hoogleraar aan de VU.