Paars ten einde, Dijkstal vertrekt
Zijn ontslagbrief, bij de Tweede Kamer ingediend, is kort. VVD-kamerlid Dijkstal heeft niet veel meer te zeggen. Van de klap van de verkiezingsnederlaag en de omslag in het politieke klimaat is hij nog steeds een beetje versuft. Hoe kon het zó misgaan met dit vrolijke paarse zondagskind dat zichzelf een jaar geleden al in het Torentje zag zitten?
LPF-vice-fractievoorzitter Hoogendijk, nooit bang voor wat verbaal geweld, was er vorige week als de kippen bij. Vertrok Dijkstal uit Den Haag? Schandelijk kiezersbedrog!
Het is de vraag of dit een passende reactie is op het vertrek van hem die drie maanden geleden nog een van de belangrijkste politici in Nederland was. Zou Dijkstal door persoonlijk charisma voor een klinkende verkiezingsoverwinning van de VVD hebben gezorgd en daarna fluks zijn vertrokken, dan zou het verwijt zeker op zijn plaats zijn geweest. De werkelijkheid is echter anders. Wat heeft Dijkstal nog in Den Haag te zoeken nu paars definitief is afgeserveerd?
Zijn vertrek markeert haarscherp het einde van een tijdperk. Precies op de dag dat de PvdA’er Melkert door het kabinet werd voorgedragen voor een functie bij de Wereldbank, liet de VVD’er Dijkstal zijn afscheidsbrief bezorgen bij het parlement. Dat kan haast geen toeval zijn. Beiden stonden aan de wieg van paars, beiden waren minister in het kabinet-Kok I, beiden waren fractieleider ten tijde van Kok II, beiden zagen hun droom om in het Torentje plaats te nemen bijna werkelijkheid worden, beiden waren in de verkiezingscampagne weerloos tegenover Fortuyn. Afgelopen vrijdag keerden ze ook beiden het Binnenhof de rug toe.
Als iemand zich bij de VVD met paars geïdentificeerd heeft, is het Dijkstal wel. Al in 1978 werkte hij als wethouder in Wassenaar in het college van B en W samen met de PvdA. Niet zo vreemd voor een man bij wie het „ten diepste allemaal draait om de idealen van de Franse Revolutie.” Van die revolutie zijn zowel socialisten als liberalen een uitvloeisel, besefte hij.
Hoewel al sinds 1982 kamerlid, begon zijn ster in de landspolitiek pas te rijzen toen de VVD in 1989 de jarenlange samenwerking met het CDA opzegde. In 1994 was het van VVD-zijde, naast Jorritsma en Linschoten, vooral Dijkstal die de samenwerking tussen PvdA, VVD en D66 voorbereidde. Ingewijden keken er dan ook niet van op dat de rijzige, altijd opgewekte liberaal in het eerste kabinet-Kok minister van Binnenlandse Zaken werd.
Dat de oud-gemeentebestuurder Dijkstal niet vaak betrapt werd op weidse visies, was voor de ideologiearme paarse coalitie eerder een voor- dan een nadeel. In die coalitie had de persoon Dijkstal een eigen, moeilijk te vervangen plaats. Waar partijleider Bolkestein vanuit de Kamer politici en burgers opjutte met stevige taal over onder meer het vreemdelingenbeleid, was het de taak van de aimabele Dijkstal de plooien in de coalitie glad te strijken en de sfeer goed te houden.
Van die taak kweet hij zich met verve. Met Dijkstal de kwinkslagenman, de teamspeler, het ’oliemannetje’ dat elke zandkorrel in de paarse raderen met wat vet onschadelijk maakte, was het in kabinet en Kamer haast huiselijk gezellig.
Ook na het vertrek van Bolkestein uit de landspolitiek bleef de lijn voor de in 1943 in Port Said (Egypte) geboren Dijkstal plezierig omhoog lopen. Hij werd de nieuwe VVD-leider en leek daarvoor in het maatschappelijke klimaat van een paar jaar geleden geknipt. Woei er door de samenleving niet een stevige liberale bries? Wat diende de VVD anders te doen dan stil te zitten en slapend rijk te worden? Het leek de saxofoon spelende Dijkstal voldoende om samen met zijn schaterlachende kornuiten Jorritsma en Zalm vrolijk en sussend het land door te trekken. De VVD zou vanzelf de grootste worden en hij premier.
Zo ging het, totdat Fortuyn opkwam. De flamboyante antipoliticus uit Rotterdam nam niet alleen de PvdA in een houdgreep, maar brak ook onstuitbaar in het VVD-electoraat in. In die situatie was Dijkstal misschien wel de meest ongeschikte figuur om de kar te trekken. In tegenstelling tot Bolkestein kon de altijd correcte Dijkstal harde antivreemdelingentaal niet uit zijn mond geperst krijgen.
Onder zijn leiding verzuimde de VVD haar speerpunten en campagne aan te passen. Stilzittend gleed de partij in plaats van naar de overwinning vleugellam naar de ondergang. In openbare debatten met Fortuyn zat Melkert er chagrijnig, maar Dijkstal er verwezen bij. Wat deed hij hier, als heer van stand, tussen al dat gekakel en geschreeuw? Was hij niet in het verkeerde toneelstuk beland? En wat bedoelde zijn partijvoorzitter nu precies met die Jip-en-Janneketaal?
Drie maanden later verlaat een nog altijd wat versufte Dijkstal het Binnenhof. Wie zal hem zijn conclusie betwisten dat hij, zoals hij in zijn ontslagbriefje in keurige taal schrijft, „door de uitzonderlijke gebeurtenissen van de verkiezingscampagne en de veranderingen binnen de VVD” niet meer in staat is „effectief als volksvertegenwoordiger te werken”?