Protestanten nog altijd invloedrijk
Protestanten in Nederland hebben nog steeds meer publieke en economische invloed dan je zou verwachten op grond van hun afgenomen aantallen. Dat stelde prof. dr. James Kennedy donderdagmiddag tijdens de startbijeenkomst van Protestantse Theologische Universiteit (PThU) in de Domkerk te Utrecht in zijn rede ”Heden en verleden van het protestantse establishment in Nederland”. Hieronder zijn betoog.
Ik wil u hartelijk danken voor de eer om hier vandaag te mogen spreken bij deze feestelijke bijeenkomst van de Protestantse Kerk in Nederland ter gelegenheid van de oprichting van haar nieuwe Theologische Universiteit. Het is een bescheiden hervorming, maar toch een grote stap voorwaarts in het denken over de betekenis van de PKN als kerkelijke gemeenschap, als instelling in de maatschappij van de 21e eeuw en als opleidingsinstituut van predikanten die zich een roeping eigen maken. Het is een nieuw geestelijk avontuur waarin u zich hebt gestort en ik ben benieuwd wat u met Gods hulp zult bereiken met deze kerk en met de wereld. De start van dit avontuur verdient een feestelijke bijeenkomst in een prachtig monument als deze Domkerk.Dit gebouw is een goede keus, want het herinnert ons aan een tijd waarin het Latijnse christendom nog niet verdeeld was en waarin de eenheid onder christenen, die u vandaag wilt vieren, nog duidelijker aanwezig was. Maar het richt de gedachten ook op die tijd toen het christelijk geloof nog in het centrum van het maatschappelijke en politieke leven stond, toen de meest glorieuze architectonische monumenten met name uitdrukkingen waren van christelijke vroomheid. Door de Reformatie hebben de protestanten de imposante Domkerk overgenomen. Deze kerk bleef zeker twee of drie eeuwen -met of zonder schip, dat in 1674 door een tornado werd verwoest- een teken van het succes van de protestantse Reformatie, een periode waarin theologen als de bekende Voetius centraal stonden in het publieke leven. Het was in Utrecht de geestelijke thuishaven van het protestantse establishment uit de stad: de politieke elite, de vooraanstaande families, de rijke kooplieden en de wetenschappers.
Afstand
Deze kerk is niet langer de thuishaven van een soortgelijk protestants establishment. Hoewel de kerk nog een protestantse gemeente huisvest en hoewel dit gebouw zijn maatschappelijke functie niet verloren heeft, staat het protestantisme niet langer in het centrum van het geestelijk leven in deze stad. In dat opzicht is het bestaan van deze kerk niet alleen een uitnodiging om opnieuw verbinding te zoeken met de geestelijke wortels van het christendom van de Reformatie en daarvoor, maar is het ook een pijnlijke gewaarwording van de afstand die is gekomen tussen het protestantisme en het epicentrum van de maatschappij - „van het centrum naar de marge”, om woorden aan te halen van PKN-criticus Gerard Dekker.
Dekker betoogde recent dat de verschillende edities van de ”Christelijke Encyclopedie” deze trend reflecteren - van het triomfalisme van de gereformeerden die de encyclopedie in de jaren twintig schreven, tot de onzekere en assimilerende stijl van de beschreven christenen in de derde en oecumenische editie van 2005. Niet langer heeft de kerk een voortrekkersrol in de samenleving. Het is volgens Dekker tegenwoordig de samenleving die bepaalt hoe de kerk denkt en zich gedraagt. Dekker wijst niet alleen op de interne geloofsafval van kerkleden, maar ook op de dramatische afname van het kerklidmaatschap. De forse afname van het aantal leden binnen de PKN tijdens de twintigste eeuw zal volgens hem doorzetten, totdat het protestantisme een margeverschijnsel is geworden - een groot verschil met de tijd toen de protestanten in Nederland in de meerderheid waren en het land bestuurd werd door een protestants establishment.
Kwijnend bestaan
Dekkers verhaal is bekend. We hebben het al meer gehoord dan ons lief is: protestanten (om niet te spreken van andere christenen) leiden een kwijnend bestaan, zijn beschimpt en vaak onbekwaam of onwillig om initiatieven te ontplooien in de Nederlandse samenleving; zij zijn verworden tot een schim van hun verleden. Maar Dekkers eigen tijdlijn doet vragen rijzen: Tot wanneer stonden protestanten eigenlijk in het centrum van de Nederlandse samenleving? Dekker zelf lijkt terug te gaan naar de jaren twintig, toen Colijn en de gereformeerden de prestigieuze posities bezetten, toen de mannenbroeders in het centrum stonden van de politieke macht. De neergang van het protestantisme vond volgens hem na de Tweede Wereldoorlog plaats.
Maar op zich zijn er tal van data die in aanmerking zouden kunnen komen voor het begin van de neergang van het Nederlandse protestantse establishment. Was het misschien 1796, toen er formeel een scheiding kwam tussen kerk en staat? Of was het de periode tussen 1848 en 1853, toen de staat zich losweekte van de Nederlandse Hervormde Kerk en de terugkeer van de katholieke bisschoppen een einde maakte aan de dominantie van protestanten in Nederland? Misschien moeten we nog een paar decennia verder gaan, naar de jaren tachtig van de negentiende eeuw, het decennium waarin de Hervormde Kerk een uitstroom van leden zag die of onkerkelijk werden of zich aansloten bij de Doleantie. Dit schiep een pluriformiteit waardoor het protestantse establishment zijn kracht en zijn betekenis verloor. Dat zou ook goed aansluiten bij de inschatting van kerkhistoricus Otto de Jong, die al een kleine halve eeuw geleden zei dat protestanten reeds lang geleden hun invloed op de Nederlandse cultuur hebben verloren.
Natuurlijk heeft Dekker recht van spreken als hij wijst op de jaren zestig en de decennia daaropvolgend, toen de invloed van protestantse elites op de Nederlandse samenleving scherp afnam. De achteruitgang qua invloed van leidende Nederlandse protestanten op hun samenleving correspondeerde in de laatste helft van de twintigste eeuw overigens met de afname van de invloed van het Amerikaanse protestantse establishment. Ook hun politieke en sociale positie werd minder, evenals de betekenis en omvang van hun kerken (de Episcopal Church, de United Church of Christ, de Presbyterian Church USA).
Omdat de eens dominante positie van de protestanten in de Nederlandse samenleving niet op één duidelijk moment in de tijd verdween, mogen we ons afvragen of wij nu -zelfs in 2007- al het einde hebben gezien van het protestantse establishment in Nederland. In Amerika bestaat The Protestant Establishment, zoals Digby Baltzell het aanduidt, uit White Anglo-Saxon Protestants, afgekort tot WASP’s. Protestantse mannen uit de betere standen, van origine afkomstig uit Noordwest-Europa, die gezien hun aantallen onevenredig veel invloed uitoefenen op de Amerikaanse samenleving.
Mijn definitie van een protestants establishment is losser: het voortbestaan van protestantse netwerken die ofwel de ambitie ofwel de macht hebben om een prominente rol te blijven spelen in de Nederlandse samenleving. En op basis van deze definitie denk ik dat je kunt betogen dat Nederlandse protestanten over het algemeen 1) in staat zijn geweest een zekere mate van historische dominantie en invloed te behouden die groter is dan hun aantallen doen vermoeden, en 2) de hoop of de ambitie hebben behouden om de Nederlandse samenleving te leiden, om in dat opzicht in de voetsporen te treden van de protestanten die hen zijn voorgegaan.
Financiële steun
Het is in ieder geval van grote betekenis dat de Nederlandse overheid vaak royaal heeft bijgedragen aan de instandhouding van protestantse organisaties. De „ontknoping van de zilveren koorde”, zoals Van Ouden het noemde in zijn boek, laat zien hoeveel financiële steun tot 1983 is geboden door de staat aan de Hervormde Kerk (en andere kerken). De oude duplex ordo van 1876, die met de nieuwe Protestantse Theologische Universiteit gewijzigd wordt, was zelf een aardige financiële regeling tussen de staat en de Hervormde Kerk. De mobilisatie van orthodoxe protestanten aan het einde van de 19e eeuw en de politieke schikkingen die met hen zijn getroffen geven aan hoe een protestants establishment een nieuwe gedaante kreeg na de scheiding van kerk en staat. De Nederlandse overheid heeft zich verplicht tot het verstrekken van uitgebreide subsidies aan protestantse organisaties, van omroepen als de NCRV en de EO (die zo’n 80 procent van hun inkomen danken aan de overheid) tot andere maatschappelijke verenigingen: jeugdclubs, partijen, scholen et cetera.
Natuurlijk waren protestanten niet de enigen die deze subsidies ontvingen. Maar evenals dit het geval was in katholieke en socialistische kringen, sorteerden deze regelingen wel het effect dat er een establishment ontstond binnen die levensbeschouwelijke stroming. Er kon een uitgebreid netwerk ontstaan van vertegenwoordigers van deze stroming, met toegang tot politieke kringen en een betrouwbare financiële basis, waardoor zij zich een belangrijke plaats verwierven binnen de Nederlandse maatschappij.
De ontzuiling verzwakte en veranderde deze netwerken van protestantse organisaties, en de protestantse theologie die ten grondslag lag aan deze manier van organisatie werd ietwat mistig en soms onherkenbaar. Erger nog: de achterban viel voor een belangrijk deel weg. Maar deze netwerken van protestanten (die soms samengingen met katholieken) behielden in veel plaatsen een krachtig profiel, en de aanwezigheid van religieuze overkoepelende organisaties wordt tot op de dag van vandaag gevoeld binnen de nationale overheid. Deze netwerken zijn minder zichtbaar, maar helemaal verdwenen zijn ze niet.
Actieve inzet
Deze wijze van profilering door protestanten kan deels worden verklaard uit hun traditie, die actieve sociale en politieke inzet aanmoedigt. Protestanten krijgen hun maatschappelijk activisme vaak met de paplepel ingegoten. Deze neiging om van zich te laten horen lijkt een kenmerk te zijn van het internationale calvinisme, hoewel er ook piëtistische kerkgemeenschappen zijn waar leden zich meer opsluiten in hun eigen kring. In de Nederlandse Hervormde Kerk werd maatschappelijke participatie aangemoedigd door de bestuurderstradities van de CHU, maar ook lutheranen waren goed vertegenwoordigd in invloedrijke kringen.
Maar vooral gereformeerden wisten allerlei belangrijke posities te verwerven. „Ze zitten overal”, beweerde HP/DeTijd in zijn omslagartikel van oktober 2005. En hoewel HP/De Tijd de term ”gereformeerd” wel erg breed interpreteerde, is het toch waar dat gereformeerden hoger opgeleid zijn dan andere segmenten van de bevolking. Het is misschien geen toeval dat veel belangrijke politici eens studeerden aan de Vrije Universiteit. Hoewel het wel opmerkelijk is dat drie VU-alumni tijdens de huidige formatie aan de onderhandelingstafel zitten en dat de protestant Eelco Brinkman net is uitgeroepen tot de machtigste man van Nederland, is het tegelijkertijd ook een teken van de blijvende kracht van dit protestantse establishment.
Nederlandse protestanten zijn misschien niet de WASP’s van Baltzell, die elkaar ontmoeten op het golfterrein en zorgen dat ze slechts met bluebloods trouwen, toch hebben protestanten in Nederland nog steeds meer publieke en economische invloed dan je zou verwachten op grond van hun afgenomen aantallen.
Brede roeping
En dan is er de voortdurende aspiratie om je roeping breed uit te werken, om een leidende rol te spelen in de Nederlandse samenleving. Historisch gezien is deze aspiratie zichtbaar als de meer traditionele leden van de Hervormde Kerk met respect spreken over hun kerk als de vaderlandse kerk, of als er gesproken wordt over het ideaal van de volkskerk, een concept dat na 1951 nieuw elan kreeg, maar na verloop van tijd aan kracht verloor. In de jaren zestig werd de nationale roeping nieuw leven ingeblazen met de wens dat de kerk sociaal geëngageerd moest zijn en naar buiten moest treden. Zelfs in deze tijd zijn PKN-dominees in hun opinies en in hun keuzes van goede doelen (Amnesty, Greenpeace) hét model van de betrokken burger. Zij voelen zich niet alleen verantwoordelijk voor de eigen kudde en de eigen kerk, maar zijn ook betrokken bij de Nederlandse samenleving en de wereld.
Dit besef van een brede roeping en deze wens om solidair te zijn met de wereld zijn vaak kenmerken van de establishmentkerken in de 20e eeuw, die door hun sociale betrokkenheid een leidende rol in de samenleving kunnen blijven behouden.
De PKN heeft als de Protestantse Kerk in Nederland deze verschillende tradities in zich verenigd en is de establishmentkerk geworden. Ze is de kerk van de koningin. Ze is ook de kerk van de Reformatie in Nederland. Ze is de kerk die de eenheid van protestanten in Nederland verbeeldt. En ten slotte is ze de allergrootste kerk in Nederland -alle andere kerkgenootschappen vallen in het niet vergeleken bij de PKN- en heeft ze de indrukwekkendste kerkgebouwen.
Als establishmentkerk is de PKN misschien niet zo goed vergelijkbaar met de bevoorrechte lutherse kerken in het noorden van Europa, maar wel met de United Church of Canada, die volgens optimistische schattingen een tiende van de Canadese bevolking herbergt. Evenals de United Church is de PKN dé protestantse kerk in de samenleving, heeft de kerk een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van het land, is ze de kerk met invloedrijke en maatschappelijk actieve kerkleden, en voelt de kerk zich meer dan andere op religieus en sociaal gebied verantwoordelijk voor het welzijn van haar land en de wereld. Het is de kerk die een zwaardere last draagt en een brede visie probeert te articuleren voor de maatschappij die zij dient.
Deze tekening van de PKN als geheel zal niet voor elke lokale gemeente gelden. Er zijn veel lokale gemeenten die een heel andere visie voor ogen hebben en weer andere zijn te druk met overleven om zich bezig te houden met de wereld waarin zij leven. Maar toch ben ik ervan overtuigd dat het besef dat de PKN een bijzondere en leidende rol speelt in de samenleving aanwezig is in veel kerken, onder veel dominees en ook binnen de hoogste kringen van de PKN. En dit sluit aan bij mijn volgende punt, dat protestanten veelal noch in de praktijk noch in hun ambities opereren in de marges van de samenleving.
Nadelen
Een belangrijke vraag is of het goed is dat protestanten of de PKN deze ambitie koesteren om een grote rol te spelen in de Nederlandse samenleving. Het is niet moeilijk om een heel aantal nadelen op te noemen. In de eerste plaats lijkt het een hachelijke onderneming: niemand luistert en niemand wil luisteren. Velen binnen de PKN zijn zich hiervan diep en pijnlijk bewust. Wat kan het de mensen schelen wat de kerk te zeggen heeft? Misschien dat er met de hernieuwde belangstelling vanuit de overheid voor religie nu een kleine kentering in komt, maar of dat werkelijk ruimte schept voor de kerk als vooraanstaand instituut in de samenleving moet nog blijken.
In de tweede plaats hebben establishmentkerken de neiging vooral in institutionele termen te denken, zoals ook het geval was tijdens de hoogtijdagen van de verzuiling. Maar in Nederland en in veel andere westerse landen functioneren protestantse instellingen niet meer als inspiratiebron voor christelijke activiteiten. Deze organisaties bestaan nog wel en hebben ook maatschappelijk invloed en betekenis, zoals ik beweerd heb, maar ze missen dynamiek. Het zijn vaak de informele netwerken en de ”independent churches” die vernieuwend en activerend zijn. Maar zij zijn moeilijker in te kaderen in kerkelijke instituten. De PKN heeft daar wel oog voor -denk aan het samenwerkingsverband van de PKN met de federatieve SKIN-kerken- maar toch is het verval van kerkelijk instituten en denominaties een probleem voor het spelen van een rol van betekenis in de samenleving.
Ten slotte staan establishmentkerken die midden in de samenleving staan niet altijd bekend om hun krachtige getuigenis. Wim van de Donk van de WRR zei afgelopen week dat kerken in het midden van de samenleving nog maar nauwelijks „onderscheidend en kruidig” aanwezig zijn en dat zij daar niets te zoeken hebben. Vanuit de marge kunnen kerken volgens hem veel meer betekenen. Hij waarschuwde kerken ervoor niet te enthousiast banden aan te gaan met de overheid en zich te storten op bijvoorbeeld de WMO.
Het is waar dat protestanten in hun ijver om de samenleving te dienen te vaak betrokken zijn geweest bij een soort hegeliaanse Aufhebung, waarbij zij bereid bleken te zijn hun specifieke leerstellingen op te geven om ’relevant’ te kunnen zijn voor de rest van de samenleving. Die neiging is er vooral verantwoordelijk voor geweest dat protestantse instellingen en de protestantse theologie zijn uitgehold, met name in Nederland en met name tijdens de laatste generatie. De wens van de kerk om mee te blijven doen bleek op de lange termijn niet erg heilzaam.
Rijkdommen
We moeten concluderen dat de PKN zich in een weinig benijdenswaardige positie bevindt. Niet alleen omdat de kerk haar vooraanstaande sociale positie heeft verloren en omdat de demografische ontwikkelingen er voor de kerk niet best uitzien, maar ook omdat ze een semi-established kerk blijft die niet langer de omvang heeft om een volkskerk te zijn, maar ook niet de dynamiek en de mobiliteit heeft van kleine denominaties of vrije kerken. De PKN is prima bezig met het stimuleren van dynamische initiatieven op lokaal niveau, maar dit is geen oplossing voor de landelijke problematiek. De PKN heeft het niet gemakkelijk: zij is noch beschermd en gekoesterd als geliefd deel van een volkskerk traditie zoals in Scandinavië, noch vrij om iets anders te zijn.
Maar de PKN is gelukkig niet zonder rijkdommen. Zij mag dankbaar zijn voor de gewone kerkleden, die vergeleken met de leden van andere Europese protestantse kerken erg trouw en behoorlijk actief zijn; zij houden kerken in stand en voorzien dorpen, steden en filantropische instellingen van vrijwilligers en financiële steun. PKN-kerken en -leden maken bovendien deel uit van bredere christelijke netwerken die vaak tamelijk dynamisch zijn en in staat zijn gebleken om jongeren te betrekken bij hun activiteiten. Het is zeker niet alles treurnis wat de klok slaat.
En de PKN heeft nog een andere belangrijke schat: haar protestantse theologische opleiding. Dit te zeggen mag lijken op een verplicht nummer bij de grandioze opening van de Protestantse Theologische Universiteit, maar het is ook waar. Een van de voordelen van establishmentkerken zijn de breedte en de diepte van hun theologische bronnen. De theologische universiteit heeft niet alleen behoorlijke faculteiten, maar ook een lange en rijke theologische traditie waaruit geput kan worden. In de laatste vijftien of twintig jaar is er hernieuwde aandacht voor de betekenis van theologie geweest. Maar nu de PKN probeert een geestelijke identiteit te creëren die meer is dan de theologie van de grootste gemene deler -een onvermijdelijk nevenproduct van een kerkfusie- komt deze veelkleurige traditie goed van pas. Misschien zal de PKN besluiten om een herinneringscultuur van de Reformatie te ontwikkelen, zoals de historicus Fred van Lieburg heeft voorgesteld naar het voorbeeld van de Evangelische Kirche in Duitsland. En men kan verder gaan: een nieuwe waardering, en een hernieuwde articulatie, van de theologie van de Reformatie zou de PKN de broodnodige basis geven voor een nieuwe gezamenlijke identiteit. Deze herwaardering van het verleden hoeft overigens -denkend aan dit gebouw- niet in 1517 te stoppen.
Leken
Welke richting de PKN ook op zal gaan, het is in elk geval absoluut essentieel dat zij een meer robuuste theologische taal ontwikkelt die uitdrukking geeft aan wie zij is - eerst voor zichzelf en dan pas voor de buitenwereld. Zonder die worteling in de catholica zal deze kerk in deze cultuur verdampen. Dat proces van bezinning en articulatie is al begonnen en het is een proces dat noodzakelijkerwijs polycentrisch is en op verschillende fronten wordt gevoerd. De ontwikkeling van een rijke theologische retoriek en liturgische praktijken is noodzakelijk voor deze nieuwe kerk. De nieuwe protestantse opleiding kan daarbij een ondersteunende rol spelen.
Maar daarnaast moet de Protestantse Theologische Universiteit zich richten op het onderwijzen van de leken. In de eerste plaats door predikanten te trainen om hun eigen geloofsverhaal te doordenken en helder te communiceren, zowel vanaf de kansel als in het pastoraat. Maar misschien kunnen de PKN en haar theologische opleiding de gemeenten ook dienen door meer direct educatief te zijn. Er wordt vaak geklaagd over de afstand tussen de overkoepelende instituten van de PKN en de gemeenten; laat dan de theologische opleiding een actieve rol spelen om deze kloof te dichten. Dat kan ook betekenen dat men leken direct aanspreekt over hoe te leven in deze wereld. Er zal altijd een zekere behoefte blijven aan officiële kerkelijke uitspraken over maatschappelijke misstanden, maar misschien is de behoefte van gemeenten en leken aan theologisch onderricht te weinig onderkend. De PKN kan zich misschien richten op het voortbrengen van bedachtzame, bespraakte en visionaire protestanten die zich actief en zonder gêne opstellen in de maatschappij. Ook zo kan de PKN een onmisbare rol spelen in de toekomst van de Nederlandse samenleving.
De auteur is hoogleraar contemporaine geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Dit is de volledige tekst van de oratie.