Ethiek en recht
Ethiek en recht gaan hand in hand. „Recht is niet gelijk aan ethiek, maar recht zonder ethiek is geen recht”, aldus prof. mr. F. Bannier in OSR magazine, nr. 7. De rechtspraktijk uitsluitend beoefenen uit geldbejag (een „algemeen als nuttig en zelfs noodzakelijk ervaren activiteit”) is niet mogelijk. Recht heeft een zware ethische component.
Voor de inhoud van deze ethiek zoekt de auteur aansluiting bij de filosofe Warnock: ethiek is „having the right feeling at the right time.” Onder ”right” wordt dan verstaan: datgene wat in de maatschappij algemeen als goed, moreel aanvaardbaar, wordt gezien. Wie in het recht uitsluitend regels ziet om het maatschappelijk verkeer in goede banen te leiden, vergeet dat het recht normen stelt van hogere orde, die we rechtvaardigheid noemen. „Wie zo denkt, is niet met recht bezig.” De jurist die een wurgcontract opstelt volgens het boekje, past misschien de wet toe, maar niet het recht. Hij vergeet de rechtvaardigheid.De stelling dat de belangenbehartiging van een ander altijd ethisch is, gaat niet op. Als het erop aankomt, moet de advocaat doen wat ”right” is. We leven in een maatschappij waarin rechtvaardigheid ten grondslag ligt aan de rechtstaat, die wij als samenlevingsvorm wensen. Het recht kan alleen overeenkomstig zijn „inherente rechtvaardigheid” worden gehandhaafd door juristen die zich van die rechtvaardigheid bewust zijn en deze nastreven. Kortom: jurist zou synoniem moeten zijn voor ethisch handelende professional.
Nieuw in het spectrum van juridische vakbladen is TOP (Tijdschrift voor de OndernemingsrechtPraktijk). Het nummer biedt een bijdrage van mr. M. H. Legein over tegenstrijdige belangen bij bestuurders van een vennootschap. De bestuurder is verplicht steeds het belang van de vennootschap na te streven. Het komt echter voor dat sprake is van een tegenstrijdig belang: wat voor de vennootschap gunstig is, is dan voor de bestuurder onvoordelig. Op zo’n moment kan hij de vennootschap niet meer besturen volgens de norm, maar zal hij zich bij zijn handelen laten leiden door persoonlijke belangen. Dit gebeurt bijvoorbeeld als er een (ontslag)procedure tussen de vennootschap en de bestuurder loopt: in zo’n geval heeft de bestuurder een direct persoonlijk tegenstrijdig belang. Daarnaast kan er ook sprake zijn van een indirect persoonlijk tegenstrijdig belang.
Voor deze situatie kent de wet de dwingende regeling dat in zo’n geval de vennootschap wordt vertegenwoordigd door de aandeelhoudersvergadering aangewezen personen. De bestuurder wordt dan beperkt in zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid. De bestuurder is verplicht vroegtijdig de AVA te informeren over mogelijk tegenstrijdige belangen. Laat hij dit na, dan kan dat leiden tot aansprakelijkheid. Het leerstuk werkt ook extern: als een wederpartij ondanks wetenschap van tegenstrijdige belangen, toch zaken doet met de bestuurder, dan kan de vennootschap de transactie terugdraaien met een beroep op vertegenwoordigingsonbevoegdheid van de bestuurder. De wederpartij heeft zelfs een eigen onderzoeksverplichting in geval van ’onraad’.
In het eerste Advocatenblad van 2007 staat een pleidooi van mr. M. Stoet voor de toepassing van jeugdstrafrecht voor minderjarigen in alle gevallen. Zoals bekend heeft de kinderrechter de bevoegdheid om de zaak van een minderjarige volgens volwassenstrafrecht te behandelen in plaats van volgens jeugdstrafrecht. Met aanzienlijke consequenties: zo kent het jeugdstrafrecht een maximale detentietermijn van 24 maanden, maar het volwassenstrafrecht levenslang. Een voorbeeld van het voorgaande vormt de zaak van de zestienjarige Murat D., die een leraar van het Haagse Terra College neerschoot.
Waarom apart strafrecht voor jeugdigen? Kinderen zijn kwetsbaarder dan andere groepen. Volgens de wetgever de reden voor een behandeling die op hun eigen leeftijd is toegesneden. De rechtsgrond van een afzonderlijk jeugdstrafrecht is dat de jongere nog niet volledig verantwoordelijk geacht kan worden voor zijn handelen. Minderjarigen mogen om die reden ook niet stemmen, trouwen, autorijden etc.
Hoewel in theorie jongeren van jonger dan achttien prima in staat zijn de juiste beslissing te nemen, geldt in de praktijk dat het zeker jongens moeilijk valt weerstand te bieden aan impulsen. Het zelfstandig beoordelingsvermogen van kinderen -ook van die van zestien, zeventien jaar- is niet hetzelfde als bij volwassenen.
Het probleem is dat kinderrechters nauwelijks behoeven te motiveren waarom zij kiezen voor volwassenrecht in plaats van jeugdrecht. De stoere en zelfstandige houding ter zitting kan de aanleiding zijn, maar de auteur acht dit onjuist. Kinderen zijn niet of nauwelijks in staat op zitting de morele emoties te tonen die van hen worden verwacht. Bij de beslissing het jeugdstrafrecht te verlaten ligt dus willekeur op de loer en de rechtszekerheid (van jeugdigen) wordt bedreigd. Door de keuze voor volwassenrecht wordt bovendien het pedagogische uitgangspunt verlaten: de rechter kiest voor vergelding, niet voor opvoeding/vorming. Dit werkt echter contraproductief: onderzoek bewijst dat jongeren in een volwassenregime verharden. De auteur bepleit daarom een op een de toepassing van het jeugdstrafrecht voor niet-volwassenen.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten